(Gr.: Kypriaki Dimokratia, Tu.: Kibris Cumhuriyetti), eiland en republiek in het oostelijk deel van de Middellandse Zee, 9251 km2. Hoofdstad: Nikosia.
BEVOLKING In 1978 telde Cyprus 616000 inw. In de jaren zeventig groeide de bevolking van Cyprus met gemiddeld 0,8 % per jaar. Deze groei is wat hoger geworden, m.n. door de stijging van het geboortencijfer. In 1979 was dat (voor het zuidelijk deel) 19,2 %c\ het sterftecijfer, dat in de eerste jaren na de Turkse afscheiding wat hoger was geweest, bedroeg in 1979 8,4 %c. De bij de geboorte te verwachten levensduur is 70 jaar voor de mannen en 73 jaar voor de vrouwen; 26 % van de bevolking is jonger dan 15 jaar en 10 % is ouder dan 65 jaar. Door de veranderende economische basis is ook het urbanisatiecijfer gestegen: van 36 % in 1970 tot 45 % in 1980.
ECONOMIE Het noordelijke deel van het eiland is thans geheel in de interne economische structuur van Turkije opgenomen.
In 1979 vertegenwoordigden de aardappelen 40 % van de totale agrarische export en 19 % van de totale export. De aardappelen worden vooral naar Groot-Brittannië geëxporteerd. De mijnbouw vindt nog m.n. in het noordelijk deel van het eiland plaats. De totale hoeveelheid geproduceerd pyrieterts is tot 1700001 gedaald. De Cyprische regering is erin geslaagd in het eigen deel van het eiland een cementindustrie op te bouwen op basis van kalksteenwinning in het Centrale Gebergte. Van de totale bevolking van het zuidelijk deel is ongeveer 40 % (201550) economisch actief; van hen werkt 22 % in de landbouw, 1 % in de mijnbouw, 17 % in de industrie, 8 % in de bouwnijverheid en 15 % in de zakelijke diensten.
Ook het toerisme is weer hersteld. In 1973 kwamen nog 265000 toeristen naar het eiland; in 1975 was dat aantal tot 47000 gedaald. De Cyprische regering heeft een deel van de hulp besteed aan de bouw van hotelaccommodatie en aan promotieactiviteiten in het buitenland. In 1977 kwamen weer ruim 178000 vakantiegangers, m.n. uit Groot-Brittannië, naar het zuidelijke deel. Het noordelijke deel trok in datzelfde jaar ruim 146000 toeristen, m.n. uit Turkije zelf. In totaal komen er dus weer meer toeristen naar het eiland dan vóór de Turkse inval.
POLITIEK Ondanks zijn verdragsverplichtingen bleef Turkije in de jaren zeventig een verdeling van Cyprus (taxim) beogen. Het optreden van de illegale EOKAbeweging gaf Turkije het voorwendsel tot de interventie die het nodig had. Op 20.7.1974 maakte het EOKA-lid Nikos Sampson zich, gesteund door Griekse officieren, meester van de macht. President Makarios week uit naar het buitenland. De meeste regeringen veroordeelden de coup en eisten herstel van Makarios’ regime. Griekenland zei niets met de coup te maken te hebben en was van mening dat het om een ‘binnenlandse aangelegenheid’ ging.
Toch besloot de Griekse regering onder internationale druk haar officieren uit Cyprus terug te trekken. Aanvankelijk steunden de VS Griekenland min of meer, maar zij erkenden Sampson niet. Wel beschouwden zij Makarios als ‘politiek dood’. Op 20.7.1974 viel Turkije Cyprus binnen en bezette ca. 37 % van het eiland. De Veiligheidsraad van de VN veroordeelde de buitenlandse interventies op Cyprus en riep Groot-Brittannië, Griekenland en Turkije op tot onderhandelingen over het herstel van de vrede en van een groridwettig bewind op Cyprus. Het op 22 juli gelaste staakt-het-vuren werd door de Turkse premier Bulent Ecevit aanvaard.
Sampson werd ten val gebracht en de VS gaven toe dat Griekenland verantwoordelijk was geweest voor de coup. Sampson werd in afwachting van Makarios’ terugkeer voorlopig opgevolgd door Glafkos Klerides. Conferenties te Genève en Wenen over Cyprus mislukten door de Turkse weigering om Cyprus te ontruimen. In 1975 werd door het Turkse volksdeel een republiek uitgeroepen, waarbij de Grieken werden uitgenodigd eveneens een afzonderlijke Cyprische staat te vormen. Daaruit zou dan een TurksGriekse confederatie kunnen ontstaan. Turkije, onderhandelend vanuit een machtspositie, eiste 34 % van Cyprus op voor de Turken, die ongeveer 18 % van de bevolking vormen.
Ondertussen verdreven de Turken de Grieken uit hun zone en versterkten ze het Turkse volksdeel met immigranten van het Turkse vasteland. Zowel voor Griekenland als voor de Grieks-Cyprioten was een dergelijke regeling onaanvaardbaar, te meer daar het door de Turken bezette deel van Cyprus 70 % van het nationale inkomen oplevert. Turkije werd tijdelijk getroffen door een Amerikaans wapenembargo en vond bovendien een meerderheid van de VN-leden tegenover zich.
De Wereldraad van Kerken sprak tijdens zijn jaarlijkse vergadering van 10-18.8.1976 in een resolutie zijn bezorgdheid uit over de uitwijzingen van Griekse Cyprioten uit hun geboorteland. De Raad drong er tevens op aan dat onder auspiciën van de VN de onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de Grieks- en Turks-Cypriotische gemeenschappen onmiddellijk zouden worden hervat. De Grieks-Turkse besprekingen die in 1977 werden gehouden, leverden echter weinig op. De Turks-Cyprioten, vertegenwoordigd door Umit Onan, stonden een bizonale federatie voor, met een ministerraad waarin evenveel Turken als Grieken zitting hadden; de Grieken, vertegenwoordigd door Tassos Papadopoulos, wensten een krachtige centrale regering, waarin de Turken op basis van hun aantal op Cyprus vertegenwoordigd zouden zijn.
Op beide partijen drukte zwaar het vluchtelingenprobleem, ontstaan door de gevechten van 1974 (ruim 225000 ontheemden). Eind 1975 hadden de meeste Turks-Cyprioten uit het zuiden zich in het noorden gevestigd. Volgens een in dec. 1976 uitgebracht VN-rapport verbleven toen ca. 4000 GrieksCyprioten in het noorden, waar Rauf Denktash zijn Turkse gefedereerde staat had gevestigd en waar een VN-troepenmacht de vrede bewaarde. Veel Grieken die van hun noordelijke woonplaatsen gevlucht of verdreven waren, hadden in 1977 nog geen behoorlijke behuizing.
Op 3.8.1977 stierf Makarios. Vlak voor zijn dood had hij in de Turkse voorstellen inzake de bizonale federatie toegestemd. Spyros Kyprianou, voorzitter van het Huis van Afgevaardigden en leider van de Democratische Partij, werd tot president gekozen. Op 2.10.1977 namen de Turkse en Griekse ministers van Buitenlandse Zaken in New York het besluit tot een nieuwe overlegronde, waarin de Turken voorstellen over de territoriale kwestie zouden indienen. In dec. 1977 werd Kyprianous zoon door Grieks-Cyprioten ontvoerd, die in ruil voor diens leven de vrijlating van politieke gevangenen eisten. Kyprianou weigerde hier op in te gaan, maar beloofde wel dat de ontvoerders niet gestraft zouden worden, als zij hun slachtoffer ongedeerd vrijlieten.
Kort daarop kreeg de president zijn zoon ongedeerd terug. Tijdens de topconferentie van de NAVO in Washington in 1978 kwamen de Griekse premier Karamanlis en zijn Turkse collega Ecevit heropening in juli van de besprekingen overeen. Ecevit had zich altijd sterk gemaakt voor de oplossing van de kwestie-Cyprus, die voor zijn prestige dan ook veel zou betekenen. De onderhandelingen werden gestart, maar verliepen met moeilijkheden voor beide partijen. Tassos Papadopoulos werd als onderhandelaar door Kyprianou ontslagen. Hij had in een rede gezegd dat Kyprianou van de onderhandelingen met de Turks-Cyprioten afwilde (wat de president onmiddellijk ontkende) en dat hij van Makarios’ toezeggingen inzake de bizonale federatie was teruggekomen.
Tegelijkertijd zou Papadopoulos een niet gering aandeel gehad hebben in een volgens geruchten tegen de wettige regering op touw gezette samenzwering. Kyprianou op zijn beurt werd, ook door zijn eigen aanhang, aangevallen op zijn beleid, o.a. op zijn afwijzende houding ten opzichte van Denktash’ voorstel om te komen tot een overgangsbestuur voor de stad Famagusta, waarnaar volgens Denktash dan ca. 35000 vluchtelingen zouden kunnen terugkeren. Ook de positie van Denktash verzwakte. Hij genoot minder het vertrouwen van de Turkse bevolking, o.a. doordat hij geen kans zag een einde te maken aan de toenemende wrijving tussen de oorspronkelijke Turks-Cyprische bevolking en de uit Turkije afkomstige duizenden seizoenarbeiders, die veel traditioneler denken. Daarbij ontstond er onrust over het achterblijven van de Turks-Cyprische economie bij die van de GrieksCyprioten.
Op 15.6.1979 kwamen voor de eerste maal sinds 5.6.1977 te Nikosia vertegenwoordigers van de Griekse en de Turkse gemeenschap voor overleg samen. Het was de bedoeling een grondwet uit te werken en de door beide volksgroepen bewoonde gebieden duidelijk af te bakenen. Denktash was niet bereid zijn vertegenwoordiger Unit Süleiman Onan veel concessies te laten doen, al leek samenwerking met de Grieks-Cyprioten veelbelovend. Terwijl de economie in het Turks-Cypriotische deel stagneert en het sociale klimaat er vaak gespannen is, beleeft het Grieks-Cypriotische deel een hausse met vrijwel geen werkloosheid, een indexstijging die met de Westduitse vergelijkbaar is en een snel groeiend toerisme.
Litt. C.J.Visser, Cyprus, mislukte republiek (1975); M.L.Evriaviades, The problem of Cyprus (in: Current History, 1976); D.J.Simpson, Turkey: shadows of conflict (in: Current History, 1977).