(ook: Anticrisiswet), gebruikelijke benaming voor een verzameling regeringsmaatregelen in België, die in de maanden april, mei en juni 1978 werden opgesteld door de regering-Tindemans, met het doel de reeds enkele jaren slepende economische crisis en haar gevolgen op budgettair vlak te bestrijden via hervormingen in een groot aantal beleidssectoren. De aanleiding lag in het enorme begrotingstekort voor het lopende jaar 1978, dat op tenminste BF 65 mrd. in plaats van de voorziene BF 24 mrd. werd geraamd.
De maatregelen werden vervat in de wet van 4.8.1978 tot economische heroriëntering en de wet van 5.8.1978 omtrent economische en budgettaire hervormingen, beide gepubliceerd in Stb. van 17.8.1978. De eerste wet bevat een aantal economische en financiële structuurhervormingen waardoor in het algemeen de overheidsinterventie werd uitgebreid; de tweede beoogde de sanering van de overheidsfinanciën door herziening van de criteria voor de overheidsuitgaven en door bezuiniging in diverse sectoren. Al eerder was in de programmawet van 22.12.1977 en het KB van 5.1.1978, het zgn. hakbijlcomité als ministerieel comité voor het begrotingsbeleid geïnstitutionaliseerd. Dit comité kreeg de opdracht permanent te waken over de uitvoering van de rijksbegroting en te zorgen voor een grotere begrotingsdiscipline bij de ministers. De programmawet bevatte bepalingen die de staat meer mogelijkheden gaven om de uitgaven van parastatale instellingen onder controle te houden; additionele kredieten werden aan directe parlementaire controle onderworpen. Aan deze algemene maatregelen voegde de Crisiswet een aantal concrete en structurele hervormingen en bezuinigingen toe.
De voorbereiding daarvan bracht binnen de regeringscoalitie grote spanningen teweeg, o.a. omdat de christen-democraten ook drastisch wilden bezuinigen in de sociale sector en de socialisten vooral aanstuurden op grondige structuurhervormingen in de energiesector en de financiële sector. De wet tot economische heroriëntering bevat als hoofdpunten:1. het stimuleren van de werkgelegenheid in de kleine en middelgrote ondernemingen door financiële tegemoetkomingen;
2. het bevorderen van privé-investeringen door fiscale bepalingen (door vrijstellingen, versnelde afschrijvingen e.d.);
3. het bestrijden van bedrieglijke praktijken en koppelbazen (→ Aanbesteding, Wet op de Openbare);
4. de hervorming van de Nationale Investeringsmaatschappij teneinde de staat in de gelegenheid te stellen een industriële politiek te voeren (waartoe tevens werd voorzien in de oprichting van gewestelijke investeringsmaatschappijen en een Nationale Raad voor de Coördinatie);
5. gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep.
De hoofdpunten van de wet op de economische en budgettaire hervormingen zijn:
a. economische en financiële structurele hervormingen o.a. door uitbreiding van overheidsparticipatie en -toezicht in de gas- en elektriciteitssector en andere economische sectoren (o.a. ijzer- en staalnijverheid);
b. de mogelijkheid voor openbare kredietinstellingen om als volledige privé-banken te kunnen optreden op de financiële markt;
c. de benoeming van een regeringsafgevaardigde in de raad van beheer van de vier grootste privé-banken;
d. herziening van de budgettaire toestand ten aanzien van nationale opvoeding en cultuur (o.a. beperking van de werkingstoelagen aan het onderwijs, ten aanzien van tewerkstelling en arbeid (o.m. door strenger optreden tegen misbruiken in het werkloosheidsstelsel en toekenning van volmachten aan de ministerraad om een aantal wetten te veranderen), ten aanzien van sociale voorzorg en pensioenen (o.a. door besnoeiing van de hoogste pensioenen van ambtenaren in overheidsdienst, beperking van de cumulatie van pensioenen), alsmede bepalingen inzake controle op het beheer van ondernemingen die staatssteun genieten (o.a. het invoeren van ‘beheersovereenkomsten’ tussen de overheid en die ondernemingen) en een aantal volmachten aan de regering om maatregelen te treffen ter beperking van de staatsuitgaven.
In de loop van 1978 kwamen uitvoeringsbesluiten tot stand, voornamelijk in het kader van het sociaal beleid, de registratie van aannemers en de tegemoetkomingen aan de kleine en middelgrote ondernemingen. Tevens werden enkele maatregelen betreffende de werkgelegenheid (o.a. stages) herzien.