v., het aannemen van een kind.
© De adoptie is in Nederland wettelijk geregeld in boek 1, titel 12, van het nieuwe BW (van kracht sinds 1.1.1970). Naast een gewijzigde wetssystematiek is ook een materieelrechtelijke verandering tot stand gekomen. Aanvankelijk kon adoptie pas plaatsvinden nadat het kind twee jaar door de adoptiefouders was verzorgd en opgevoed; tegenwoordig geldt een verzorgingstermijn van één jaar. Ook de procesgang is vereenvoudigd: de Centrale Adoptie Raad (CAR) is met ingang van 31.1.1974 opgeheven. Daarmee verviel de verplichte advisering door de CAR bij alle in Nederland ingediende individuele adoptieverzoeken; tevens verviel daarmee de algemene adviesfunctie van de CAR aan de minister van Justitie inzake het adoptierecht. In april 1978 kondigde de minister van Justitie bovendien verdere verbeteringen van de adoptieregeling aan.
De rechtspositie van pleegouders wordt versterkt, en kinderen kunnen ook geadopteerd worden door niet-gehuwde pleegouders. Minister de Ruiter dacht daarbij o.a. aan homofiele paren en communes. Maatschappelijk gesproken veranderde het adoptieverschijnsel, omdat in toenemende mate gebruik werd gemaakt van de wettelijke mogelijkheden. Het aantal geadopteerde kinderen steeg van ca. 200 (1956) naar ca. 700 in 1967. Daarna daalde het tot ca. 150 in 1979. Dit heeft vooral te maken met het afnemend taboe op het ongehuwde-moederschap: Ned. ongehuwde moeders doen tegenwoordig minder vaak afstand van hun kind, en het aanbod van Ned. adoptiekinderen daalt.
Daarom proberen adoptanten elders ter wereld een adoptiekind te vinden. Het aantal buitenlandse kinderen dat in Nederland werd geadopteerd, steeg van 316 in 1973 tot 1211 in 1978 en 1287 in 1979. Het merendeel van hen is afkomstig uit het Verre Oosten, m.n. uit Indonesië, en Latijns-Amerika. Een groot bezwaar hierbij vormt de lange wachttijd, die wel tot vijf jaar kan oplopen, als men de officiële weg bewandelt, die gaat via resp. de Raad voor de Kinderbescherming, het Ministerie van Justitie en het Bureau voor Interlandelijke Adoptie. Allereerst is een gezinsonderzoek noodzakelijk, verricht door de Raad voor de Kinderbescherming, om met een gunstig advies een ministeriële ‘verklaring van in beginsel geen bezwaar’ te krijgen. Deze fase kan twee jaar duren.
Daarna komt men op de wachtlijst van het Bureau voor Interlandelijke Adoptie, wat soms drie jaar duurt. Naar aanleiding van deze lange procedure kwam een discussie op gang of echtparen zonder kinderen geen voorrang zouden moeten hebben boven het groeiend aantal echtparen dat er, veelal uit idealistische motieven, een kind ‘bij’ wil nemen. Daarom gaan aspirant-adoptiefouders ook wel zelf in het buitenland op zoek naar een kind, waarbij de laatste jaren enkele landen in opspraak zijn gekomen over hun beleid in dezen. Vooral de ontdekking van een regelrechte babyhandel op Java wekte opschudding. Deze gevallen vormen gelukkig toch uitzonderingen. Deze wijze van adopteren geeft echter grote moeilijkheden van praktische en financiële (vaak zeer hoge reis- en Verblijfkosten) aard. Bovendien wordt bij adoptie van buitenlandse kinderen op juridisch gebied ‘cumulatie’ toegepast: niet alleen moet worden voldaan aan de eisen naar Ned. recht, maar ook aan die van het land van herkomst.
LITT. J.A.Nota, De adoptie (diss. 1969); W.H.G.Wolters, Adoptie van buitenlandse kinderen (1978); J.A.Nota, Kinderen adopteren in Nederland (1979); R.A.C.Hoksbergen (red.), Adoptie van kinderen uit verre landen (1979).
Ook in België steeg het totaal aantal adopties, tussen 1960-78 van 1255 tot 3480 per jaar.