In het algemeen gesproken is de Menselijke Ziel de tussennatuur van de menselijke constitutie en daar ze onvolmaakt is, wordt ze opnieuw tot incarnatie op aarde aangetrokken, waar ze op dit gebied van het universele leven de noodzakelijke lessen leert.
Een andere term voor de Menselijke Ziel is de ego — een ingeburgerde maar minder nauwkeurige term, omdat de menselijke ego bij wijze van spreken de “ziel” van de Menselijke Ziel is, en dus de Menselijke Ziel als voertuig heeft. De ego is datgene in ieder van ons wat zegt: “Ik ben ik, niet jij!” Hij is het kind van het immanente Zelf; en door zijn gevangenschap in de stof als een straal van het overheersende immanente Zelf leert hij zijn bewustzijn op zichzelf terug te kaatsen en zo kennis te verwerven van zichzelf als een zelfbewust en hetero-bewust wezen: dat wil zeggen, een wezen dat zichzelf en het “niet-zelf” of andere zelven kent.
Zoals onze hogere en hoogste natuur door deze Menselijke Ziel of tussenliggende natuur werken, zo werkt en functioneert deze laatste op haar beurt door lichamen of voertuigen of omhulsels van min of meer etherische stof die haar omringen en omsluiten, die natuurlijk nog lager zijn dan zijzelf en die haar daardoor de middelen verschaffen om in verbinding te treden met onze eigen lagere en allerlaagste gebieden van stof; en deze lagere gebieden voorzien ons van onze vitaal-astraal-fysieke delen. Deze Menselijke Ziel of tussenliggende natuur manifesteert zich daarom zo goed als ze kan in en door het astraal-fysieke voertuig, waarvan het laatstgenoemde ons lichaam van menselijk vlees is.
In de theosofische classificatie wordt de Menselijke Ziel verdeeld in een hogere Menselijke Ziel, die bestaat uit de lagere buddhi en de hogere manas — het daarmee overeenkomende Zelf is het Bhūtātman, dat het “Zelf van dat wat geweest is” betekent, of de reïncarnerende ego — en de lagere Menselijke Ziel, de lagere manas en kāma, en het zelf dat daarmee overeenkomt is Prānātman of de astrale persoonlijke ego, die sterfelijk is.