Het stoffelijk lichaam bestaat in wezen uit energie, of beter energieën, in de vorm van elektronen en protonen, zoals de natuurwetenschap ze noemt. Deze zijn voortdurend in beweging; ze zijn onafgebroken werkzaam en worden door theosofen de belichamingen of manifestaties van Levensatomen genoemd.
Deze Levensatomen zijn in het lichaam van de mens ingebouwd tijdens het stoffelijk bestaan dat hij op aarde leidt, hoewel ze niet van buiten hem afkomstig zijn maar hun oorsprong in de mens zelf hebben — althans het merendeel ervan. Dit staat gelijk met te zeggen dat ze zowel zijn stoffelijke als zijn tussenliggende natuur vormen, welke laatste duidelijk hoger is dan de stoffelijke.Wanneer een mens sterft, dat wil zeggen wanneer het stoffelijk lichaam sterft, gaan al de bestanddelen daarvan naar hun respectieve en eigen sferen: sommige komen in de aardbodem, waartoe ze door magnetische affiniteit worden aangetrokken, een affiniteit die tijdens het leven werd afgedrukt door de mens, wiens overschaduwende wil en begeerten, wiens heerschappij en invloed hun die richting gaf. Andere gaan over in het plantenrijk, om dezelfde reden als de eerste naar het delfstoffenrijk worden gedreven; weer andere gaan over naar de verschillende dieren, waarmee ze bij de dood van de mens magnetische affiniteit of, juister geformuleerd, psychische affiniteit bezitten, een affiniteit die de mens daarop door zijn verlangens en verschillende impulsen heeft afgedrukt; en de elementen die deze weg gaan, zullen het innerlijke of tussenliggende deel vormen van de dieren waarin ze overgaan. Tot zover wat de koers betreft die de Levensatomen van de laagste beginselen van de mens volgen.
Maar er zijn nog andere Levensatomen die bij de mens horen. Elk gebied van de zeven beginselen van de menselijke constitutie heeft in feite zijn eigen Levensatomen. Dit betekent dat er Levensatomen zijn die behoren tot de tussennatuur van de mens, tot zijn geestelijke natuur en tot alle fasen die tussen deze beide hogere delen van hem liggen. Terwijl de monade tijdens haar wonderlijke post mortem reis stap voor stap verder gaat en door de sferen “opklimt” of “opstijgt”, werpt zij in alle gevallen bij iedere stap die Levensatomen af die tot elk van deze stappen of stadia van de reis behoren. Bij iedere stap laat ze de meer materiële Levensatomen achter totdat ze, wanneer ze het hoogtepunt van haar wonderlijke post mortem omzwerving heeft bereikt, in “een geestelijk lichaam” zal leven, zoals Paulus van de Christenen heeft gezegd, dat wil zeggen dat ze een geestelijke energie, een monade, is geworden.
De natuur laat nooit en nergens absolute stilstand toe. Alle dingen zijn vol leven, vol energie, vol beweging; ze zijn zowel energie als stof, zowel geest als substantie; en deze twee zijn in wezen één — fasen van de Werkelijkheid die eraan ten grondslag ligt en waarvan wij slechts het māyā of de illusoire vormen zien.
De Levensatomen zijn in feite het kroost of de voortbrengselen van de innerlijke beginselen van de menselijke constitutie. Het is duidelijk dat de Levensatomen, die de stoffelijke atomen van het menselijk lichaam bezielen, even talrijk zijn als de atomen die ze bezielen; en er zijn bijna ontelbare scharen van Levensatomen, quadriljoenen en nog eens quadriljoenen in praktisch niet te berekenen aantallen. Elk van deze Levensatomen is een wezen dat leeft, beweegt, groeit en nooit stilstaat — dat zich ontwikkelt naar een verheven bestemming en tenslotte goddelijk wordt.