Het woord Hiërarchie betekent eenvoudig dat er een plan, een stelsel of toestand van overdracht van bestuursmacht en bevoegdheid bestaat binnen een besloten lichaam, dat wordt geleid en onderwezen door iemand die het hoogste gezag draagt en de Hiërarch wordt genoemd. De naam wordt door theosofen in ruimere zin gebruikt voor de ontelbare rangen en klassen van evoluerende wezens in de kosmos en is op alle delen van het heelal van toepassing; terecht, want ieder afzonderlijk deel van het heelal — en hun aantal is eenvoudig ontelbaar — staat onder de bezielde leiding van een goddelijk wezen, van een god, van een geestelijke essentie; en alle stoffelijke manifestaties zijn eenvoudig de verschijningsvormen op ons gebied van de werkingen en handelingen van deze geestelijke wezens die erachter staan.
De reeks van Hiërarchieën strekt zich eindeloos in beide richtingen uit. Om zijn gedachten te bepalen kan de mens, als hij dat verkiest, zich voorstellen dat hijzelf in het midden staat vanwaar zich, omhooggaande, een oneindige reeks van klassen van hogere wezens in allerlei stadia uitstrekt — wezens die steeds minder stoffelijk en meer geestelijk en groter worden, in alle opzichten — naar een onbeschrijfelijk punt. En daar houdt de verbeelding op, niet omdat de reeks zelf eindigt, maar omdat onze gedachten niet verder reiken, naar binnen of naar buiten. En overeenkomstig deze reeks bestaat er een oneindig lange reeks van wezens in neerwaartse richting (om een menselijke term te gebruiken) — steeds verder en verder omlaag, totdat ook daar de verbeelding ophoudt, eenvoudig omdat onze gedachten niet verder kunnen gaan.
De top, het toppunt, de bloem, het hoogste punt (of de hyparxis) van een bepaalde reeks van bezielde en “onbezielde” wezens, of we aan de reeks zeven of tien of twaalf stadia of graden toekennen (al naar gelang het systeem dat we volgen), is de “goddelijke eenheid” voor die reeks of Hiërarchie, en deze hyparxis of dit hoogste wezen is op zijn beurt weer het laagste wezen van de Hiërarchie erboven; en zo breidt het zich steeds verder uit — waarbij iedere Hiërarchie één facet van het goddelijke, kosmische leven openbaart en iedere Hiërarchie als het ware één gedachte van de goddelijke denkers vertolkt.
Aan deze Hiërarchieën, beschouwd als reeksen van wezens, werden verschillende namen gegeven. De algemene vorm van de Griekse Hiërarchie, zoals men die aantreft bij schrijvers uit de periode vóór de opkomst van het Christendom, kan als volgt worden samengevat en opgesomd:
(1) Het Goddelijke; (2) Goden, of het goddelijk-geestelijke; (3) Halfgoden, soms goddelijke helden genoemd waarmee een zeer mystieke leer samenhangt; (4) De eigenlijke Helden; (5) Mensen; (6) Dieren; (7) Het Plantenrijk; (8) Het Delfstoffenrijk; (9) Het Elementalenrijk, of wat het rijk van Hades werd genoemd. De Godheid zelf (of het geheel van goddelijke levens) is de hyparxis van deze reeks van Hiërarchieën, omdat ieder van deze negen stadia zelf een ondergeschikte Hiërarchie is. Deze (of iedere andere) negenvoudige Hiërarchie hangt als een juweel aan de laagste Hiërarchie daarboven die, naar boven geteld, de tiende vormt en die we het supergoddelijke, het hyperhemelse, kunnen noemen, en deze tiende vormt het laagste (of, naar beneden geteld, het negende) stadium van nog weer een andere Hiërarchie die zich daarboven uitstrekt; enzovoort, tot in het oneindige.
Een van de edelste theosofische leringen en in betekenis een van de meest verstrekkende, is die van de hiërarchische samenstelling van de universele natuur. Deze hiërarchische structuur van de natuur is zo fundamenteel dat ze terecht de basisstructuur van het zijn kan worden genoemd.