Gepubliceerd op 04-08-2020

Omschaduwen

betekenis & definitie

Omschaduwen, bw. gel. aan alle zijden beschaduwen; overschaduwen.

*...SCHADUWIGEN, m. mv. (aardr.) digt bij de pool wonende menschen voor wie de zon vele dagen of maanden niet ondergaat.
*...SCHADUWING, v.
*...SCHANSEN, bw. gel. met eene schans -, met schansen voorzien, - omringen.
*...SCHANSING, v. (-en).
*...SCHAVEN, bw. gel. ↑
*...SCHENEN, bw. gel. omschaduwen.
*...SCHENKEN, bw. ow. gel. in een ander vat schenken; in het rond schenken.
*...SCHEPEN, bw. gel. van het eene schip in het andere brengen.
*...SCHEPPEN, bw. ong. anders scheppen, eene andere gedaante (aan iets) geven.
*...SCHEPPING, v. (-en).
*...SCHEREN, bw. ong. rondom scheren; (zeew.) ververschen (touwwerk).
*...SCHERMEN, ow. gel. hier en daar schermen; (fig.) in het wilde -, alles dooreenpraten.
*...SCHIETEN, bw. ong. schietende omwerpen; (zeew.) omslaan (een touw). -, ow. veranderen (van den wind).
*...SCHIJNEN, bw. ong. van alle zijden beschijnen.
*...SCHIKKEN, bw. ow. gel. om iets heen schikken of regelen; van plaats veranderen.
*...SCHOKKEN, bw. gel. heen en weder schokken.
*...SCHOMMELEN, bw. gel. het onderste boven schommelen.
*...SCHOOIJEN, (B. ...IEN), ow. gel. bedelende rondloopen.
*...SCHOPPEN, bw. gel. schoppende omverwerpen.
*...SCHORSEN, bw. gel. met eene schors omgeven; (fig.) omringen (van vestingwerken).
*...SCHRANKEN, bw. gel. insluiten, omgeven.
*...SCHREEUWEN, ow. gel. schreeuwende rondloopen.
*...SCHRIFT, o. (-en), randschrift (op eenen penning enz.).
*...SCHRIJVEN, bw. ong. (ik schreef om), om iets heen schrijven; terug schrijven; in-, opschrijven. -, (ik omschreef), verduidelijken, ophelderen.
*...SCHRIJVER, m. (-s).
*...SCHRIJVING, v. (-en).
*...SCHUDDEN, bw. gel. dooreenschudden.
*...SCHUDDING, v. (-en).
*...SCHUIVEN, bw. ong. schuivende verplaatsen, - eene andere rigting geven; - doen omvallen.
*...SCHUREN, bw. gel. van binnen en van buiten schuren.
*...SCHUTTEN, bw. gel. rondom beschutten, omheinen.
*...SINGELEN, bw. gel. omringen, insluiten; een leger -; een bosch - (op de jagt).
*...SJOKKEN, ow. gel. rondloopen.
*...SJORREN, bw. gel. (zeew.) met touwen omwinden.
*...SJOUWEN, ow. gel. rondloopen; hier en daar vrachten doen of ander werk verrigten.

< >