Manier van eten waarbij plankton en kleine partikels uit het water gezeefd worden
Filtratievoeding (Engels: "filter feeding”) komt voor bij een groot aantal verschillende dieren en is in de evolutie talloze malen ontstaan.
De kern van filtratievoeding is een inrichting bij de mond waarmee voedsel uit het water gezeefd kan worden. Zo’n zeefinrichting sorteert zwevende deeltjes hoofdzakelijk op grootte en is niet selectief naar de aard van de deeltjes, vandaar dat filtratievoeders zowel herbivoor, carnivoor, detritivoor als microbivoor kunnen zijn. Filtratievoeding heet ook wel suspensievoeding.
Voorbeelden van groepen dieren die hoofdzakelijk leven als filtratievoeder zijn:
- Kokerwormen zeven plankton uit het water met behulp van een tentakelkrans rondom de mond.
- Watervlooien hebben aanhangsels aan hun poten waarmee ze eencellige groenwieren uitzeven.
- Mosselen zuigen water aan met hun sipho en filtreren dit met hun kieuwen. Ze kunnen onverteerbare slibdeeltjes uitsorteren en als pseudofaeces uitstoten voordat de rest van de voedseldeeltjes naar de mond gaat.
- Zeelelies hebben een groot aantal armen die vertakt en geveerd zijn, waarmee ze plankton uit het water zeven.
- Flamingo’s zeven kleine, oppervlakkig levende bentische dieren met hun snavel uit het slib.
- Baleinwalvissen leven van kleine oceanische kreeftachtigen zoals krill (Euphausiacea).
Van bijzondere betekenis is het filtratie-apparaat van ongewervelde Chordata (Cephalochordata, Urochordata) dat ook voorkomt bij Hemichordata (eikelwormen) en fossiele Yunnanozoa uit de vroege Cambrium-formaties van China. Dit apparaat heeft de vorm van een korf die in de evolutie van de vertebraten is omgevormd, eerst tot een systeem van kieuwbogen en kieuwspleten bij vissen en later tot onderdelen van de kaak, middenoor, tongbeen en strottenhoofd bij zoogdieren.