Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Carnivoor

betekenis & definitie

Zich voedend met dierlijk voedsel, jagend op prooien of schooiend bij karkassen

De klassieke carnivoor is een predator die zijn prooi besluipt en eigenhandig doodt, maar er zijn allerlei andere vormen van carnivorie. Ook het eten van door andere dieren gedode dieren, meestal aangeduid als schooien (Engels: “scavenging”), is als carnivorie te beschouwen.

Omdat de huidige mens omnivoor is en de homininen aanvankelijk herbivoor waren moet er in de loop van de menselijke evolutie een verandering van dieet hebben plaatsgevonden. Die overgang legt men meestal bij de opkomst van het geslacht Homo, 2,5 miljoen jaar geleden. De aanwijzingen daarvoor bestaan uit het gebruik van stenen werktuigen die geschikt zijn om botten kapot te slaan. Schraapsporen aangetroffen op fossiele beenderen van geiten (3,3 miljoen jaar oud) suggereren dat schooigedrag al bij Australopithecus begon.

Men veronderstelt vaak dat het eten van vlees, de verkorting van de darm en de groei van de hersenen vanaf Homo erectus (2 miljoen jaar geleden) mogelijk gemaakt werden door de beheersing van het vuur en het koken of braden van vlees, maar er zijn geen archeologische aanwijzingen dat de mens al 2 miljoen jaar geleden geleerd had het vuur te beheersen.

Carnivore zoogdieren hebben een korte darm met een zuur compartiment. De zuurgraad van de menselijke maag (pH 1,5) is nog aanzienlijk lager dan het gemiddelde voor carnivoren en lijkt meer op een aaseter.

De neanderthaler wordt over het algemeen afgeschilderd als een typische carnivoor die hoofdzakelijk leefde van de jacht op grote zoogdieren, maar toch zijn er duidelijke aanwijzingen dat plantaardig voedsel en vis onderdeel uitmaakten van zijn dieet.