Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Chordata

betekenis & definitie

Groot fylum van het dierenrijk waartoe onder andere de gewervelde dieren en de mens behoren

Het definiërende kenmerk van de Chordata (chordadieren) is de chorda of chorda dorsalis (Engels: “notochord”), een staaf van stevig op elkaar gepakte cellen die in het midden aan de rugzijde over de lengte van het hele dier verloopt, juist onder de neurale buis. Hij is vooral tijdens de vroege embryonale ontwikkeling van cruciaal belang omdat er vanuit de chorda signalen uitgaan die de neurulatie in gang zetten. Bij de Vertebrata (een van de drie subfyla van de Chordata) hebben de volwassen dieren echter geen chorda meer; bij de vorming van de wervelkolom verdwijnt de chorda en draagt alleen nog bij aan de tussenwervelschijven.

Het fylum Chordata kent drie subfyla; Urochordata (manteldieren, bijvoorbeeld zakpijpen), Cephalochordata (o.a. lancetvisjes, zoals Amphioxus), en Vertebrata (verreweg het grootste subfylum dat de vissen en de Tetrapoda omvat). DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat van de twee ongewervelde subfyla de Urochordata het meest verwant zijn aan de Vertebrata, hoewel het lancetvisje het bouwplan van de Chordata beter weerspiegelt dan de zakpijpen, die erg gespecialiseerd en vereenvoudigd zijn vanwege hun sessiele levenswijze. De larven van zakpijpen lijken echter sprekend op lancetvisjes.

Het fylotypisch stadium van de Chordata is de pharyngula, een fase in de embryonale ontwikkeling die bij vrijwel alle chordadieren (ook de mens) te herkennen is. De pharyngula heeft behalve een chorda een serie kieuwbogen, een ventraal hart dicht achter de kop en een postanale staart.

Ongewervelde Chordata zijn al te zien in de fossielen van het Cambrium (541-485 Ma BP). De lancetvisachtige Pikaia is daar een voorbeeld van.