Hypothese, geformuleerd in 1894 door de Britse zoöloog W. Garstang, dat de voorouder van Echinodermata , Hemichordata en Chordata afstamt van een organisme dat de vorm had van de larve van zeesterren
De auricularia is de vrijzwemmende, planktonische larve van zeesterren. De naam is afgeleid van de “oortjes” die naar de zijkanten uitsteken en waarop zich ciliënbanden bevinden die een waterstroom opwekken waarmee het dier zich voortbeweegt. Ook zeekomkommers (voor zover ze een vrijzwemmende larve hebben) en zeelelies hebben een auricularia-larve. De larven van andere Echinodermata, zee-egels en slangsterren, hebben een iets andere vorm en worden pluteus genoemd.
Eikelwormen (fylum Hemichordata) hebben een vrijzwemmende larve die sprekend lijkt op de auricularia van de stekelhuidigen. Deze larve wordt tornaria genoemd. De overeenkomst in de larve-stadia suggereert een gezamenlijke evolutionaire afstamming van Echinodermata en Hemichordata, wat bevestigd wordt door moleculaire fylogenieën, waarin ze als zustergroepen samengenomen worden in de groep Ambulacraria.
De theorie geformuleerd door Walter Garstang (1868-1949) houdt in dat ook de Chordata afstammen van zo’n auricularia/tornaria-achtige larve, die hij dipleurula noemde. De zenuwstreng die direct onder de ciliënband van de auricularia ligt zou de voorloper zijn van het dorsale zenuwstelsel van Chordata. Bij de Hemichordata is die centrale zenuwstreng verloren gegaan. Door neotenie zouden de chordaten dus geëvolueerd zijn uit de larven van hun voorouders, ook wel omschreven als “larven eerst”. Dit idee doet denken aan de recapitulatietheorie van Haeckel, maar Garstang was een fervent tegenstander van Haeckel.
De trochaea-theorie van Claus Nielsen (zie het betreffende lemma) gaat nog een stap verder, namelijk Nielsen legt ook een verband met de trochophora van de Protostomia en stelt dat zowel de dipleurula als de trochophora afgeleid zijn van een nog eerdere vorm, de trochaea.