(geb. 1921) Ned. schrijver, was van 1958 tot 1973 lector in de fysische geografie aan de universiteit van Groningen, is sinds enige tijd woonachtig in Frankrijk. H. geldt als een der belangrijkste Nederlandse prozaïsten van na WO II. Hij beschrijft een wereld waarin geen mens te vertrouwen is, hetgeen leidt tot een doelloos bestaan, waarin chaos, onzekerheid en achterdocht overheersen. Vaak is er sprake van oorlogssituaties, zoals in Het behouden huis 1952. Zijn scherpe pen, vooral in de roman Ik heb altijd gelijk 1951 en in de polemische essays Mandarijnen op zwavelzuur 1964, bracht hem nogal eens in opspraak, evenals zijn weigering van de P.C. Hooftprijs 1971 (toegekend in 1973). Wel aanvaardde H. in 1977 de Prijs der Nederlandse Letteren. In 1974 begon hij een polemische rubriek in 'Het Parool' onder het pseud. Age Bijkaart (in 1977 de essaybundel Boze brieven van Bijkaart). Verhalend proza o.a.: De tranen der acacia's 1949, Paranoia 1953, De god Denkbaar / Denkbaar de god 1956, De donkere kamer van Damocles 1958 (in 1963 verfilmd onder de titel Als twee druppels water), Nooit meer slapen 1966, Herinneringen van een engelbewaarder 1971, Het evangelie van O. Dapper Dapper 1973, Onder professoren 1975 - dat zich, evenals het in 1981 geschreven Uit talloos veel miljoenen, afspeelt in het wereldje van de universiteit, dat door Hermans meedogenloos op de hak genomen wordt Homme's hoest 1980, Geyerstein's dynamiek 1982.
Essays o.a.: Het sadistisch universum 1964. Het sadistisch universum 2. Van Wittgenstein tot Weinreb 1970, Machines in bikini 1977, Houten leeuwen en leeuwen van goud 1979, Ik draag geen helm met vederbos 1979, Klaas kwam niet 1983. Verder schreef H. een aantal dichtbundels en toneelstukken.