WOLTERBEEK (Jan Isaac), geb. 19 Sept. 1773 te Utrecht en aldaar overl. 18 Sept. 1853. Eerst begon hij met de studie in de theologie om evenals zijn vader en broeder predikant te worden, maar na 2 jaar veranderde hij van richting en besloot geneeskundige te worden.
Na verdediging van een proefschrift de Gangraena werd hij op 14 Dec. 1796 bevorderd tot med. doctor en vestigde zich te Utrecht waar hij korten tijd daarna benoemd werd tot stadsvroedmeester en na het herstel der academie tot medicus academicus, in welke betrekking het zijn taak was de zieken in het nosocomium te behandelen en klinische lessen te geven. Gedurende eenige jaren was hij lid van de provinciale geneeskundige commissie van Utrecht. Na den dood van Dylius werd hij benoemd tot hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde aan de hoogeschool, waarbij hem tevens het onderwijs in de oogheelkunde werd opgedragen. Hij aanvaardde dit ambt op 17 Sept. 1718 en koos als onderwerk zijner oratie de Natura observanda etprudenterimitanda, summo medici officio. In deze redevoering evenals in die, welke hij hield bij zijn aftreden als rector op 26 Maart 1832, t.w. de Naturae humanae constantia, adpraestantiam medicinae vindicandam et vero ad ipsam medicorum fortitudinem sustinendam egregie adhibenda, deed hij zich kennen als een beoefenaar der medische wetenschap, die nauwkeurige waarneming en ervaring stelde boven theoretische beschouwingen. Hij gaf behalve deze oraties geen geschriften uit, omdat hij meende, dat het schrijven van boeken beter aan anderen toevertrouwd was dan aan hem. Zijn fortuin stelde hem in staat veel goed te doen, tegenover zijne studenten royaal op te treden, door hun de betaalde collegegelden terug te geven en in 1839 zijne betrekking neer te leggen, vóór hij rechtop pensioen had. Toen echter kort daarop (1840) Alexander Suerman overleed, nam hij diens werk weer op en deed dit op voortreffelijke wijze.
Zie: H.J. Broers, Ternagedachtenis van Jan Isaac Wolterbeek, enz. in UtrechtscheStudentenalmanak 1854,194;BJ.Kouwer en HJ.Laméris, Iets uit de Geschiedenis der Klinieken voor Heel- en Verloskunde der Rijks- Universiteit te Utrecht; over zijn geslacht: D.G.van Epen, Het geslacht Wolterbeek ('s Grav. 1907).
Simon Thomas