NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Weyerman, jacob campo

betekenis & definitie

WEYERMAN (Jacob Campo), geb. 9 Aug. 1677 te Breda, gest. in den Haag in Maart 1747, was de zoon van den lakei Jakob W. en van Lys Sint Mourel, die verkleed verschillende veldtochten medemaakte, zich dapper onderscheidde en tot hoogeren rang had kunnen opklimmen - zij was sergeant - ware niet bij een verwonding hare sekse aan het licht gekomen. Reeds als knaap wilde de jonge W. niet deugen, zoodat hij op 15-jarigen leeftijd de deur werd uitgezet.

Jaren lang heeft hij toen een zwervend leven geleid, doorreisde België, Frankrijk - waar hij kennis maakte met den beruchten Cartouche, die hem bij zijn bende wilde inlijven, waarvoor W. wegens zijn ‘liefde voor de eerlijkheid’ bedankte - Italië, Zwitserland, Duitschland, Engeland en leefde van het spel en oplichterij. Ook het penseel hielp hem soms aan den kost. In zijn jonge jaren heeft bij les in het schilderen gehad en naar het schijnt zich vooral op het bloemschilderen toegelegd. Eindelijk keerde hij naar het vaderland terug en vestigde zich voorloopig te Rotterdam. Lang bleef deze onrustige geest daar niet en later vinden wij hem te Delft, Amsterdam, Breukelen, Vianen, Kuilenburg enz. In Rotterdam trad hij voor het eerst op in de rol, waarin hij het meest beteekend heeft, nl. als journalist.

Een groot aantal weekblaadjes heeft hij achtereenvolgens het licht doen zien. Het waren echter geen nieuwsbladen, maar meer zoogenaamde spectatoriale vertoogen. Hij heeft door die blaadjes zich naam en ontelbare vijanden gemaakt. Reputatie maakte hij zich door dat hij als letterkundige een heel eind boven de schrijvers zijner dagen uitstak als stylist. Om een nieuw, een typisch beeld was hij nooit verlegen. Pittig en jolig weet hij dikwijls mede te deelen, wat hij te zeggen had.

Toch zijn die blaadjes voor het nu levend geslacht niet genietbaar meer, niet alleen omdat W. lang niet altijd onderhoudend is, maar omdat men de personen en toestanden zou moeten kennen, welke door W. in het zonnetje gezet worden. Hij hekelde alles en nog wat. Vandaar het toenemend aantal zijner vijanden. En daar kwam nu bij, dat hij in toenemende mate zich aan chantage schuldig maakte. Was hij het een of andere schandaal of iets dergelijks op het spoor gekomen, dan was hij er al spoedig bij om den betrokken persoon mede te deelen, dat hij over de aangelegenheid een stuk voor zijn weekblad ontvangen had, dat hij wel genoodzaakt zou zijn te plaatsen tenzij.... men betaalde. Dat ging zoover, dat het Hof van Holland - dat hij ook al beleedigd had - in 1739 de hand op hem wist te leggen en hem logies bezorgde in de Gevangenpoort. Hij ging nu den bekeerden zondaar spelen en trachtte door memories het Hof te overtuigen van zijn diep berouw over zijn tot dusverre gevolgde levenswijze en drong aan op genade en verbanning. Het mocht niet baten. Het Hof begreep, dat een gevaarlijk man als W. voor goed onschadelijk gemaakt moest worden; vandaar dat hij bij vonnis van 22 Juli 1739 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld werd. Hij heeft nog bijna acht jaar in de Gevangenpoort doorgebracht, zich onledig houdende met letterkundigen arbeid en het dresseeren van muizen, totdat in Maart 1747 de dood hem verloste. 31 Maart 1727 trouwde hij te Breukelen met Johanna Ernst, aan wie hij reeds 30 Juni 1703 trouwbelofte gedaan had. Bij zijn huwelijk had hij twee kinderen, Jacob en Hendrik, terwijl later nog geboren werd: Jacoba. 11 Mei 1737 had Weyerman zich te Leiden als student in de medicijnen laten inschrijven, doch een jaar later verliet hij weer de stad.

Tot zijn voornaamsten letterkundigen arbeid behooren zijn weekblaadjes. Zij vormen een heele lijst, daar hij gewoonlijk na een of twee jaar een nieuw blaadje begon en ook soms er meer dan één tegelijk uitgaf. Absolute zekerheid omtrent al die periodiekjes is niet te geven, want er werden verschillende blaadjes aan hem toegeschreven, terwijl W. ontkend heeft de auteur te zijn. Met zekerheid kan men aannemen, dat hij schreef: De Rotterdamsche Hermes (30 Sept. 1720 - 4 Sept. 1721); de Amsterdamsche Hermes (30 Sept. 1721 - 21 Sept. 1723), de Ontleeder der Gebreken (11 Oct. 1723 - 8 Oct. 1725 met Ontleeding van den Ontleederder gebreken); Den Echo des Weerelds (29 Oct. 1725 -13 Oct. 1727); t'Zamenspraaken tusschen de Dooden en de Levenden (1726, 1727); De Reyzende Chenees (1726, 1727); De Doorzigtige Heremyt (27 Sept. 1728 - 14 Maart 1729); De Vrolijke Kourantier(7,14 Maart 1729); Den vrolijken Tuchtheer(4 Juli 1729 - 26 Juni 1730); Den Kluyzenaar in een vrolijkhumeur (1733); Den Talmud ofte overzeldzaame Joodsche vertellingen (1736); De Naakte Waarheyt (1737); Het Oog in 'tzeyl, in de gevangenis geschreven en later uitgegeven. De titel noemt het jaar 1780.

Is voor kenschetsing van de beteekenis van W. zijn optreden als redacteur en schrijver van ‘Wekelijksche papieren’ het voornaamste, ook op ander terrein heeft hij sporen nagelaten. Reeds in 1705 trad hij op met Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. Kluchtspel (Brugge 1705). Tot deze soort behoort De Maagdenburgsche Alchimist ofde gewaande baron van Syberg ontmaskert (Utr. 1733). Zonder jaar verscheen een bundel tooneelstukken getiteld: De Persiaansche zijdewever, Demokriets en Herakliets, Brabandsche voyagie, de Hollandsche zinlijkheyt, den Antwerpsche Courantier, en de Gehoornde broeders, benevens eenige uyt het Grieks vertaalde gezangen van Anakreon.... Gedrukt voor den Autheur.

Deze uitgave prijkt met een mooi, door J. Houbraken naar C. Troost gegraveerd, portret.

Onder W.'s overige werken dienen nog vermeld: Historie des Pausdoms (1725, 3 dln.); Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des Pausdoms bij een Karthuyzermonnik (Amst. 1734); Delevensbeschrijvingen derNederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen ('s Grav., Dordrecht, 1729-69, 4 dln., grootendeels compilatie); Zegenzang in 1741 aan den.... Hove van Hollandss Grav. 1741):

Eenige letterlievende, zedekundige, historische en stichtelijke betrachtingen ('s Grav. 1742) enz.

Zie: W.P. Sautijn Kluit, Jacob Campo Weyerman als journalist in Nijhoff's Bijdragen N. Reeks VII, 193-245; Wolfgang, Jacob Campo Weyerman in Ned. Spectator 1895, 181, 197, 213, 292, 321,331,355, 361; 1896, 141, 159, 261,269.

Knuttel

< >