SYLVIUS (SirGabriël de), ofSilvius, geb. teOrange, gest. begin 1697te Londen. Zoon van een predikant te Orange (La Pise, Tableau de l'histoire des Princes et Principauté d'Orange, 875-6, 887; Pontbriand, Hist. de la Principauté d'Orange 206).
Hij werd page aan het hof van Frederik Hendrik, bleef in dienst van Willem II en later van diens weduwe, bij wie hij zeer in de gunst stond; hij was haar ‘équyer et gentilhomme ordinaire’ (Prinses-Royale aan de Witt 23 November 1660,Huis-Archief, no. 2583). In 1660 vergezelde hij haar naar Engeland, waar hij na haren dood bleef; tevergeefs trachtte hij in de Republiek aan het hoofd van een compagnie te worden gesteld (cf. Brieven van en aan de Witt, IV, 89; ms.-brieven van Nicolaas Oudart en Sylvius aan de Witt, resp. van 23 Nov. 1660 O.S. en 22 Maart 1661, in Part. brieven aan de Witt, Alg. Rijksarchief, den Haag). In Engeland wist hij zich langzamerhand een positie te verschaffen. In 1663 hield hij er zich bezig met de invoering van een nieuw soort wagen, die in Frankrijk was uitgevonden, maar zonder succes.
In 1667 exploiteerde hij in samenwerking met John Evelyn een steenoven. Iets later kwam hij in dienst van de engelsche koningin en huwde in 1669 met Mademoiselle de la Garde, dochter van Charles Pelliot, baron de la Garde, die ook in dienst der engelsche koningin was (zij is spoedig daarna gestorven). In dienzelfden tijd werd hij in den ridderstand verheven. Zijne belangrijkste carrière maakte hij in de diplomatie, waarvoor hij niet dan matige geschiktheid toonde. Het eerst werd hij als diplomaat gebruikt bij de geheime onderhandelingen van Engeland met de Republiek in 1665 en 1666: zijne relatiën met de oranjegezinden hier te lande maakten hem hiertoe als aangewezen; hij stelde zich op aansporing van Arlington in verbinding met Buat en kwam daartoe een paar maal in diep geheim naar den Haag, maar bereikte niets (zie verder i.v. Buat, kol. 508).
Sedert 1667, toen Arlington, die hem het meest protegeerde, meer invloed kreeg, steeg hij in aanzien. In 1669 werd hij als gezant naar den keurvorst van Brandenburg gezonden, om dezen tot toetreding tot de triple alliantie uit te noodigen. Hij begaf zich over den Haag, waar de Witt hem als engelsch gezant voorkomend ontving en het doel zijner zending met hem besprak (enkele brieven van hem aan Arlington over
zijn bezoek in den Haag in Holl. Corresp. 1669, Public Record Office, Londen), naar Berlijn, maar had noch bij den keurvorst noch bij de vorsten van Brunswijk-Lünenburg, die hij op aansporen van de Witt ook bezocht, eenig succes . In 1670 kwam hij opnieuw naarden Haag, om met lord Ossory en Armorerden prins van Oranje op diens reis naar Engeland te begeleiden . In 1672 werd hij gebruikt bij de geheime onderhandelingen van Willem III en Karel II (zie vooral Fruin, Verspr. Geschr. IV, 353, noot 3) . Van 1673 tot 1676 vervulde hij nog eenige malen geheime zendingen uit Engeland naar Willem III. In 1674 bracht hij uit Engeland de ratificatie van den vrede van Westminster over en bleef gedurende eenige maanden als engelsch vertegenwoordiger bij den prins. In het einde van 1674 kwam hij in den Haag in het gevolg van Arlington, die toen met zijne gemalin de Republiek bezocht.
In 1677 werd hij ‘maître d'hotel’ van Maria Stuart, die toen juist gehuwd was met Willem III. Zoo kwam hij dus metterwoon in den Haag. Hij was toen juist hertrouwd met Anna Howard, dochter van William Howard en eeredame bij de engelsche koningin. Voor haar hoopte hij op een positie aan het hof van de prinses, die zij echter niet kreeg. Wel begunstigde de prins hem met 't drostambt van Cranendonck tegen afstand van een jaargeld, dat hij van den prins genoot. Zijn ambt aan het hof schijnt hij niet lang bekleed te hebben; in de jaren na 1677 vinden wij hem opnieuw gebruikt voor diplomatieke zendingen tusschen de engelsche en nederlandsche hoven.
Hij woonde nu weer in Engeland, waar hij ook genaturaliseerd werd. In 1681 belastte Karel II hem met eene zending naar enkele kleine duitsche Staten (o.a. Brunswijk, Hessen, Munster), om dezen voor een anti-fransche politiek te winnen. Ook nu bereikte hij hier niets. In 1685 werd hij benoemd tot engelsch gezant te Kopenhagen, waar hij Jacobus II bleef vertegenwoordigen tot de engelsche omwenteling van 1688. Willem III riep hem daarna van zijn post terug; bij dezen viel hij in ongenade, waarschijnlijk omdat hij niet spoedig genoeg Willems zijde gekozen had. Eerst in 1692 werd hem een jaargeld van £ 300 toegelegd; in 1694 werd hij opzichter bij de koninklijke stallen, maar hij bleef een man zonder invloed tot zijn dood in 1697 in zijn huis in Leicester Fields in Londen.
Zie over hem: J.Hora Siccama, Sir Gabriël de Sylvius in Revue d'histoire diplomatique XIV, 598 sv., en XV, 109 sv. en 261 sv., en de daar aangehaalde bronnen en literatuur; verder Fruin, Verspr. Geschr., IV, 266, 271,277, 290, 343, 345, 351,353, noot 3; V, 28, 30 vlg.; en over zijn aandeel aan de onderhandelingen van Buat de i.v. Buat geciteerde literatuur.
Japikse