SUTHOLT (Bernhard), of Southoult, geb. te Hamm in Westphalen, werd 13 Maart 1615 te Groningen als student ingeschreven, als eerste van het Alb. Acad.
Na hier eenigen tijd de lessen te hebben bijgewoond, bezocht hij ter voltooiing zijner studiën eenige duitsche hoogescholen en werd 28 Juli 1619 te Heidelberg ingeschreven. Hier ontmoette hem de gezant der Staten, van Brederode, die hem aan curatoren der leidsche hoogeschool aanbeval. Hij begaf zich naar Leiden en vond hier ijverige beschermers in P. Cunaeus en Ev. Bronchorst. Op zijn verzoek werd hem in Aug. 1620 verlof gegeven om gedurende de vacantie eenige openbare lessen in de rechtswetenschap te geven.
In overleg met de professoren koos hij hiertoe de uitlegging van den pandectentitel ‘de Origine juris’. Met toestemming van den senaat zette hij deze lessen na afloop der vacantie voort. Een verzoek om disputen te praesideeren, daar een duitsch student onder hem wenschte te disputeeren, werd in Juni 1621 door den senaat geweigerd. Hoewel Bronchorst hem genegen was en hem hiertoe bij curatoren aanbeval, gelukte het hem niet het zoo gewenschte professoraat te Leiden machtig te worden. Beter slaagde hij - door steun van Cunaeus - te Harderwijk. Hierheen in 1622 als hoogleeraar beroepen, aanvaardde hij dit ambt 6 Juni 1622 met een rede de Ratione interpretandi Juris, et Philosophiae activae cum juris studio conjunctione (Hard. 1622).
In aansluiting aan deze rede deed hij zich bij zijn onderwijs als rechtsphilosoof kennen. De onder hem verdedigde verhandelingen over de Instituten, uit- gegeven als: Dissertt. XXI, quibus universum jus Institutionum exprincipiis explicatur, ea brevitate, ut instarcompendii, ea item perspicuitate, ut in locis obscurioribus vice commentarii esse possint (Hard. 1623), z ijn meermalen herdrukt. Opgevoed i n den hervormden godsd i enst, g i ng h ij i n 1625 tot het R. Katholi c i sme over, wat groote opschudding verwekte en hem als hoogleeraar zijn ontslag deed nemen. Het vele duistere in dezen overgang zette S. uiteen in zijn Caussae conjectio, curejurata haeresi Calviniani fidem Romano-Catholicam nupersitamplexus (Col. 1625). Hij trad hierna in dienst van den paltsgraaf Wolfgang Wilhelm te Neuburg en werd regeeringsraad te Dusseldorp.
Een beroep als professor Pandectarum van den aartsbisschop van Salzburg tot hem gekomen, sloeg hij af. Weinigen tijd later is hij overleden. Uit de bewaard gebleven briefwisseling tusschen hem en Cunaeus blijkt, dat de laatste zijn bekwaamheden op hoogen prijs stelde. Een verhandeling van zijn hand de Jurisdictione zag in 1624 het licht.
Zie: P. Cunaei Epistolae, ed. Burman, (1725) no. 137-141; Bouman, Geldersche Hoogesch. I, 51-55 [die ten onrechte de vergunning om te Leiden onderwijs te geven als spoedig ingetrokken vermeldt]; Diarium Ev. Bronchorstii 157, 160, 161, 168; Toepke, Matrikel der Univ. Heidelberg II, 296.
van Kuyk