NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Schrassert, mr. johan

betekenis & definitie

SCHRASSERT (Mr. Johan), beroemd geldersch jurist, geb. te Arnhem 14 Juli 1687, waar zijn vader Hendrik Schrassert (gehuwd met Geertruid Witten) advocaat bij het Provinciaal Hof van Gelderland was, gest. te Harderwijk 1 Febr. 1756.

Den naam Johan ontving hij naar zijn grootvader, bekend magistraat in de 17e eeuw en herhaaldelijk gecommitteerde ter Staten-Generaal. Nadat zijn vader in 1693 secretaris van Harderwijk geworden was, bezocht de zoon het veluwsche gymnasium aldaar, en werd te zijnen behoeve een acte van survivance opgemaakt om hem zijn vader als secretaris te doen opvolgen, welk stuk later gecasseerd werd.7 Sept. 1702 te Harderwijk als J. Schrassert ‘Harderovicenus’ ingeschreven als stud. in de rechten, studeerde hij hier vooral onder zijns vaders vriend Westenberg ‘die een bysonder werk van hem maekte’ en voelde hij zich bijzonder tot het ‘jus controversum’ aangetrokken. Nadat hij inmiddels in 1703 zijn beide ouders verloren had, promoveerde hij 5 Aug. 1706 tot dr. utr. iuris na openbare verdediging eener: Dissertatio de rebus natura, facto et tempore nullius. In hetzelfde jaar vestigde hij zich als advocaat bij het Hof te Arnhem, uit welken tijd reeds zijn studie van het vaderlandsche recht dagteekent. Weldra benoemd tot secretaris van Harderwijk (1709), voldeed hij in die betrekking zoodanig, dat hem de titel van raad-extraordinaris werd verleend. en telkens herbenoeming volgde, totdat in 1717

een aanstelling voor het leven werd verkregen. Later eveneens benoemd tot schout van Harderwijk, bleef hij tot zijn dood in 1756 deze ambten met eer bekleeden. Tevens was hij als praktiseerend advocaat zeer gezocht. Geroemd worden zijn buitengewoon geheugen en werkkracht. De lange rij zijner thans nog waardevolle en herhaaldelijk geciteerde geschriften bewijst dit laatste bovendien. Zijne werken bewegen zich zoowel op historisch als juridisch gebied, bij het laatste speciaal op dat van het inheemsche recht, met voorliefde op dat der practijk.

In het kerkelijk leven van zijn tijd stelde hij, ook door zijn veeljarig ouderlingschap, veel belang, en nam daarin door zijn strijdschriften een levendig aandeel. Wordt van de eene zijde er op gewezen, ‘dat hij de eenigheit allenthalve in de gemeinte heeft gesogt te bewaaren ende alle scheuringe en nieuwigheden te weeren’, van de andere zijde is niet ten onrechte op zijne onverdraagzaamheid de aandacht gevestigd. Bij zijne vrouw Fransina Focanus liet hij geene kinderen na. Hij schreef, behalve een ongedrukte verhandeling over het erfhuisrecht: Commentatio ad reformationem Velaviae, in qua exhib. et illustr. ordinat Ao. 1688 et 1711 (Hard. 1719); Manipulus sicilimentorum feudalium (Hard. 1723, 2e dr. 1758); Tractatus de jure decimandi Gelrico (Hard. 1723,2e dr. 1757); Lib. singularis de censu dominico et conventionali (1724, 2e dr. 1758); Exercitationum trifolium. I Dissert. de fama. II Dissert de sacris privatis.

III Cogitationes ad quosdam versus Juvenalis, materiam sponsaliorum, nuptiarum etmatrimonii spectantes (Hard. 1729); Gereformeerde Willekeuren en Stadtrechten van Harderwijk (Hard. 1734); Practicae Observationes praec. exjure Gelro-Zutph. (1736); Codex Gelro-Zutphanicus (Hard. 1740, 2 dln.) (Schrasserts meest bekende werk, waarvan het eerste deel een rechtsgeleerd woordenboek in alphab. volgorde, het tweede deel de ‘Stucken en Documenten’); Consultatiën, advysen ende advertissementen (Hard. 1740-54, 5 dln.); Den Veluwsche Practizijn (Hard. 1745); Deductie van de rechten en gerechtigheden derheerlijkheidAlmelo. Gedaan opstellen .... doorA.Ph.Z. Graafvan Rechteren (Hard. 1749); (Hiertegen verschenen in 1751 Consideratiën van S.E. ten Brink enG. Jordens ten behoeve van ridderschap en steden van Overijssel, waarop de graafvan Rechteren door Schrassert Contra-Consideratiën deed opstellen, 1751); Hardervicum antquum ofte beschrijvinge van Harderwijk (Hard. 1730, 2e dr. 1732); Kortbondig ondersoeck en berigt, dienende tot een rechtelyck bewys, dat de hedendaegsche saemenkomsten ende oeffeningen van de soo genaemde fynen ongeoorlooft zyn ende diensvolgens door de tydelycke overigheid geweerd ende de halssterrige over haere ongehoorsaemheit na bevindinge gestraft ende tot haeren pligt gebragt behoren te werden (Hard. 1741,3e dr. 1742). Hiertegen werd geschreven door Johan Lulofs, weder beantwoord door Schrassert met Wederaanmerkingen, 1743. Twee adviezen van zijn hand, beide van 1740, in de Geld Consult, van van

Lamzweerde II, no. 10 en 25, benevens een van 1716 aldaar IV no. 30.

Zie: een levensbeschrijving, gedeeltelijk autobiographie, uitgegeven in: Gelre, Bijdragen en Mededeelingen X, 373 vlgg. door H. Bouwheer, met stukken betreffende Schrassert en zijn geslacht, o.a. zijn testament van 1754; R.E. Hattink, StadregtvanAlmelo (Zwolle 1900), (Vereen. Overijs. R. en Gesch.) inleiding; Bouman, Geld. Hoogesch., II 195.

van Kuyk

< >