SCHEVICHAVEN (Gijsbert van), geb. te Arnhem Febr. 1558, overl. te Mainz 20 Mei 1622. In 1575 trad hij als magister artium in de orde der Jezuïeten, en onderwees humaniora in de universiteit te Keulen. van 1584-1587 philosophie.
Vervolgens werd hij als theologiae Doctor overgeplaatst naar het in 1580 geopende college van Coblentz, waar hij in 1591 aangesteld werd tot rector. Daar legde hij in 1593 zijn laatste kloostergelofte af; jaren lang bestuurde hij dit college, dat onder zijn verstandige leiding zeer in bloei toenam; 1600 was hij de eerste overste van het akensche jezuïetencollege. Aanvang 1602 treffen wij hem aan als rector van het in 1573 door aartshertog Karel van Oostenrijk gestichte jezuïetencollege te Graz, in Stiermarken, dat in 1586 tot universiteit was verheven. Hij bekleedde deze waardigheid tot 1606, en stond in blakende gunst bij de oostenrijksche aartshertogen ‘om de innemendheid van zijn karakter’, zegt Reiffenberg (Hist. S.J. adRhen. Inf. 100; Mantissa diplom. 110). Na vervolgens een verblijf van zes jaren te Würzburg, waar hij hoofdzakelijk belast was met het predikambt, werd hem in 1612 de geestelijke leiding van het jezuïetencollege te Mainz opgedragen, waar hij tevens twee talrijke congregatiën bestuurde.
Zie: Allard in Studien XXXIV (1902) 102, waar tevens de bibliografie van van Schevichaven's geschriften, met de opmerking dat diens werk de Ecclesiasticorum vita (1621) in 1883 te Turijn nogmaals in twee deelen is uitgegeven, en opgedragen aan de geestelijkheid; Ann. Hist. Ver. NiederrheinXVII, 32 vv.; Sommervogel Bibl. d.l. Comp. de Jésus VII (1896) 776.
van Schevichaven