ROGGEVEEN (Jacob), derde en jongste zoon van den voorg., geb. te Middelburg Jan. 1659, ald. overl. begin Febr. 1729. Hij ontving van zijn vader zijne zeevaartkundige opvoeding; echter is overigens niets van zijn jeugd bekend, dan dat hij aanvankelijk voor de studie werd opgeleid.
Het jaar 1673 bracht hij door op de latijnsche school te Middelburg, doch in den aanvang van het volgende verliet hij deze. Zeker is het, dat hij aan de een of andere protestantsche hoogeschool, vermoedelijk te Saumur, den graad van meester in de rechten verkregen heeft, maar bovendien legde hij zich op de godgeleerdheid toe en was later de vrijzinnige grondbeginsels van Ds. Pontiaan van Hattem toegedaan. Aanvankelijk schijnt hij niet te Middelburg gewoond te hebben, maar van 1693 tot zijn vertrek naar Oost-Indië, vermoedelijk in 1706, was hij aldaar notaris. Door de O.-I. Compagnie werd hij, om-
streeks het laatste jaar, tot raad van justitie te Batavia benoemd, in welke betrekking hij tot 1714 gehandhaafd bleef Waarschijnlijk heeft hij zijne taak tot genoegen van de regeering volbracht, anders zoude het tegendeel wel door zijne vele vijanden zijn uitgeschetterd; want de vervolging der vrijzinnigen woedde op Walcheren bij zijn terugkomst met volle kracht. De uitgaaf der leerredenen van de Hattemisten onder den titel: De val van 's werelds afgod, of het geloof der Heiligen, zegepralende over de leer van eigen gerechtigheid, klaar vertoond uit de nagelaten geschriften van P van Hattem, door Mr. Jacob Roggeveen, waarvan het 1e deel in 1718 het licht zag, maakte een zoo geweldigen indruk, dat de regeering van Middelburg uit eigen beweging het boek deed ophalen, waarvoor de kerkeraad den magistraat dank betuigde in een uitvoerigen brief, waaruit de onchristelijke geest der predikanten Carolus Tuinman en Petrus Immens tegen de ‘heillooze, goddelooze en atheistische libertijnen, die men wenschte zóó te straffen als de geestelijke en menschelijke wetten omtrent openbare godslasteraars en beroerders van land en kerk statuëeren’, duidelijk sprak. Aan Roggeveen werd door de overheid het verblijf te Middelburg, later ook te Vlissingen, ontzegd, doch bij zijne vrienden te Arnemuiden vond hij een welkom verblijf, waar hij in 1719 het 2e en 3e deel van 's Werelds afgodkon uitgeven. De miskenning, waaraan hij bloot stond, en de haat, die hem vervolgde, hebben ongetwijfeld het geliefkoosde plan des vaders bij den zoon doen rijpen om een ontdekkingstocht naar het onbekende Zuiden te doen, welk voornemen door zijn broeder Jan, eveneens een bekwaam aardrijkskundige, werd ondersteund, die evenals de vader in het bestaan van het denkbeeldige Australia van de Quiros (begin 17e eeuw) vast geloofde.
Het gelukte den reeds 62-jarigen Mr. Jacob, om de bewindhebbers der W.I. Comp. te bewegen drie schepen voor dat doel beschikbaar te stellen, en 1 Aug. 1721 zeilden onder zijn opperbevel uit Texel: ‘de Arend’ (vermoedelijk naar zijn vader genoemd) van 32 st. met 111 man, de ‘Thienhoven’ van 24 st. en 80 man en (de hoeker) ‘Afrik. Galey’ met 14 st. en 33 man voor 28 maanden uitgerust. Na 19 November wegens de toen reeds aan boord heerschende scheurbuik het eil. St.
Sebastiaan (Braz.) als eerste ververschingsplaats gedurende 14 dagen te hebben aangedaan, zeilde de vloot, zonder de ‘Thienhoven’, die 17 Dec. door mist afdwaalde, langs de Oostkust der Falklandseilanden rond Kaap Hoorn en vervolgens, na het verlaten eil. la Mocha op de Chileensche kust vruchteloos bezocht te hebben, naar Juan Fernandez eil., waar men de verloren ‘Thienhoven’ terugvond, die de reis langs de Oostkust van Staten-eil. en rond Kaap Hoorn had volbracht en waar, als tweede ververschingsplaats, men een drietal weken van de maanden Februari en Maart 1722 vertoefde. Vandaar koerste men westwaarts, tot men op 5 April het merkwaardige Paascheiland ontdekte, door Roggeveen het eerst bezocht en beschreven, maar dat hij begreep niet het ‘lage en zandige Eil.’ te zijn door Davis in 1687 gezien, wat men sinds dien voor het voorland van het Zuidland hield. Volgens zijne instructie moest hij nu de route volgen door Schouten en le Maire in 1615 genomen, maar foutieve opgaven brachten hem tot de ontdekking van een aantal atollen en andere eilanden van den Toeamotoe-archipel, nl. Bedriegelijke Eil. (Tikei), Schadelijk eil. (Takapoto),
waar hij door stranding de ‘Afrikaansche Galei’ verloor, de twee Gebroeders (Takaroa), Dageraad (Manihi), Avondstond (Apotaki), Meerderzorg (Aroetoea), Goede Verwachting (Rangiroa), als mede Verquickingseiland (Makatea). Hier begin Juni aangekomen zijnde en te weinig vindende ter verkwikking zijner door scheurbuik geteisterde bemanning, werd in den breeden raad wel het denkbeeld overwogen om het Nieuw-Zeeland van Tasman op te zoeken, en daarna rond Kaap Hoorn terug te keeren, maar verworpen als te gewaagd met het oog op den toestand van manschap en victualie, welke laatste, hoofdzakelijk ten gevolge van slechte berging, oneetbaar geworden was. R. was nu genoodzaakt langs den zelfden weg als Schouten en le Maire zijnen weg te vervolgen en eindigde met hetzelfde lot te deelen. Ook om van den Oostmoesson in den O.I. Archipel nog voordeel te kunnen trekken, werd met groote haast westwaarts gekoerst, waarbij men de twee noordelijkste der Gezelschapseil., hetVuyle Eil. (Rose-eil), de Boumanseil. (Manoea-groep), als mede Thienhoven (Toetoeila) en Groningen (Oepoeloe) en dus de Samoa-eilanden ontdekte, maar alleen het eiland Manoea aandeed.
18 Juli, datum, waarop het afschrift van het journaal van Roggeveen eindigt, bevond men zich ten noorden van de eilanden Nieuw-Mecklenburg en Nieuw-Hannover; uit verhalen en ambtelijke bescheiden weten wij echter, dat men bij die eilanden, alsmede op de Maetsuyckers reede van Tasman ter noordkust van N.-Guinea ten anker kwam, voor water en vruchten, na half Aug. tusschen Waigeoe en Djilolo doorzeilde, namens de O.I.C. bij den Westhoek van Boeroe in de laatste dagen dier maand werd aangepraaid en 9 Sept. te Japara aankwam; 2/3 der oorspronkelijke bemanningen was toen aan scheurbuik bezweken. Zich grondende op het recht der O.I. Comp. om alleen eigen schepen in hare wateren te dulden, lieten de gouv.-gen. Zwaardecroon en de Raad van Indië de schepen bij aankomst te Batavia op 3 Oct. in beslag nemen en de ladingen, hoofdzakelijk bestaande uit Neurenburger waar en ruilartikelen, ten eigen bate verkoopen; het protest door R. ‘met eene zonderlinge magnificencie en ernst geuit’, evenmin als zijn schriftelijk betoog vermochten iets uit te werken. Hem en zijne resteerende metgezellen zond men 3 Dec. per retourvloot onder Mr. Joan v. Strijen en v.d. Grip naar het vaderland terug, waar zij in Juli 1723 aankwamen. Hoewel de bewindhebberen der O.I.C. zich beriepen op de limiet van N.-Guinea, in haar octrooi bepaald, durfde zij, na het gebeurde met Schouten en le Maire, geen proces afwachten en bood aan te betalen een schadevergoeding van ƒ 120.000 eens gegeven gelds, alsmede de gages van het scheepsvolk van Batavia tot aan de havens dezer landen, een schikking, waarmede genoegen genomen werd bij tractaat van 2 Maart 1725.
R. zette zich weder neer in zijne geboortestad, alwaar hij zijne overige levensdagen in zeer onafhankelijke omstandigheden heeft gesleten. Hij gaf het 4e deel van 's Werelds afgod uit en hoewel daarover niet rechtstreeks lastig gevallen, zoo zullen de spotternijen van Ds. Tuinman c.s. hem toch vermoedelijk weerhouden hebben, om de onjuiste verhalen, over de rampspoedige reis, nog tijdens zijn leven in het licht gegeven, te weerspreken. Hij is nimmer gehuwd geweest.
Hij was een man van een wijsgeerigen en, na zijne bekeering van het Spinozisme, ook van zeer kerkelijken zin; vol standvastigen belangeloozen ijver voor hetgeen hij als waar en goed
beschouwde; en eindelijk van een vrij gematigden en bedaarden geest, doch die ook somwijlen de palen der bescheidenheid en christelijke liefde te buiten trad. Als ontdekkingsreiziger en vlootvoogd wist hij wetenschappelijken zin aan nauwgezetheid en tact te paren; hem kan alleen verweten worden, dat hij de ervaring van anderen aangaande lange reizen niet in praktijk heeft gebracht; Schouten en le Maire hadden toch op 80 manschappen slechts 2 dooden aan scheurbuik gehad.
Literatuur: Tot de ambtelijke stukken behoort in de eerste plaats het dossier dd. 30 Nov. 1722 door G.G. Zwaardecroon naar de Kamer Zeeland der O.I. Comp. gezonden en eerst in 1836 in het archief der W.I. Comp. te Middelburg
teruggevonden (thans Kol. archief no. 8249); dit strekte tot de uitgave in 1838 van het Dagverhaal der ontdekkingsreis van Mr. Jacob Roggeveen met de schepen den Arend, Thienhoven en deAfrikaansche galei in de jaren 1721 en 1722 uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg. Behalve het hierin voorkomende gedeeltelijke afschrift van het journaal van R., is in 1910 nog gevonden een dergelijk van het journaal van den kapitein Cornelis Bouman van de ‘Thienhoven’, loopend van einde Oct. 1721 tot 15 Juni 1722. (Zie Archief Zeeuwsch Gen. 1911). Ook de kapitein van ‘de Arend’, Jan Koster en de opperstuurman van datvlaggeschip Jacob van Groeneveld hebben een journaal bijgehouden. Geen der origineele dagregisters, hoewel bij de W.I.C. ‘ter comptoire gedeponeerd’, zijn teruggevonden. Overigens raadplege men de binnenkort uit te geven: Reisbeschrijving ven de Linschoten-Vereeniging en de boven aangehaalde werken van Arend Roggeveen.
Verder: T.D.H., Korten Nauwkeurig verhael van de Reyze door drie schepen in 'tjaar 1721 gedaan op order van de Ed. Heeren Bewindhebbers van de West- Indische Compagnie in Holland, om eenige tot nog toe onbekende landen, omtrent de Zuidzee gelegen op te zoeken. Waarin alles wat op hare Reijze van haar uitgaan tot haar terugkomst toe, is wedervaren, wordt aangetoond; alsmede vele wonderlijke manieren, gewoonten en zeden der ontdekte volkeren (Johannes van Septeren, Amsterdam 1727. Tweede verbet. uitg. Amsterdam 1727, bij wed. Jacob v. Egmont, boekdrukster en verkoopster
op de Reg. breestr. in de nieuwe drukkerij) (PamfletKnuttel no 16731); Hetwaare en nauwkeurig verhaal der drie schepen in 't jaar 1721 gedaan (Amsterdam 1727, 3e druk van het Kort en Nauwkeurig verhaal); Tweejarige reize rondom de wereld, ter nadere ontdekkinge der onbekende Zuydlanden. Met drie schepen in het jaar 1721 ondernomen op last der Ned. W.I. maatschappij, waarin het wedervaaren en de rampen op de Reyze verhaald en de bezeylde en ontdekte beschreven worden (Dordrecht 1728, G. van Braam; 2e uitg. Dordrecht 1758, H. de Koning; 3e uitg. Dordrecht 1764; 4e uitg. Amsterdam 1774, Abr.
Cornelisz.); C.F. Behrens, Der Wohlversuchte Südlander, das is ausführliche Reisebeschreibung um die Welt. Worinnen von dener Canarischen und Saltz. Insein Brazilien gehandelt wird (Leipzig 1738). Eerste uitg. te Leipzig in 1737 en een andere daarvan weinig verschillende in hetzelfde jaar te Frankfort a.d. Main; d e B., Histoire de l'expedition des trois vaisseaux, envoyés parla Compagnie des Indes Occidentales des Provinces Unies aux Terres Australes (La Haye 1739.
Aux dépens de la Compagnie); J. Borsius
Mededeeling van eenige onbekende bijzonderheden aangaande Mr. Jacob Roggeveen, inzonderheid tot zijne godsdienstige denkwijze, in ArchiefKerk. geschieden isXII (1841)267;XIII (1842)423;C.E. Meinicke, Jacob Roggeveen's Erdumreglung 1721 und1722, in XI. Jahresberichtdes Vereins fürErdkunde (1874).
Mulert