NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Robbers, jan

betekenis & definitie

ROBBERS (Jan), geb. in 1753 te Sommelsdijk, overl. 13 Juli 1830 te Rotterdam, ontmoeten wij, nadat hij 26 April 1771 te Rotterdam als poorter geëed was, in 1775 als organist der Fransche kerk aldaar. Van 1812 tot zijn dood was hij organist

in de Groote kerk en tevens was hij sinds 1771 stadsklokkenist. Niet alleen echter was hij een goed kenner van orgels, zoodat hem o.a. ir 1775 ook opgedragen werd het nieuwe orgel te Sommelsdijk te examineeren, maar ook was hij een kenner der muziekgeschiedenis. In 1818 vervulde hij in het gezelschap Verscheidenheid en Overeenstemming een spreekbeurt, waarvoor hij tot onderwerp gekozen had: Vergelijking der oude en hedendaagsche muziek en de werking der eerste op de gemoederen dermenschen onderzocht en beoordeeld. Deze verhandeling werd opgenomen in het muziektijdschrift Harmonion van 1818 no. 1. In 1820 verschenen van hem twee verhandelingen over het nationaal nederlandsch gezang, in hetzelfde gezelschap voorgedragen. In 1823 gaf hij een Tweetal proeven van verhandelingen over de muzyk als beeldende kunst en de muzykale dichtkunde ir verband met de compositie van zangmuzyk en de muzyk in de kerk.

De cantate de Starrenhemel met woorden var van Alphenisin 1809 door hem getoonzet, in 1810 de cantate de Messias met woorden van P. Wittigs. In hs. is ook nog van hem aanwezig in het gen eentearchief te Rotterdam De CL Psalmen Davids nevens de gezangen

met Pre-, Interludiums en een Basso (hs. no. 512).

Zie: Gregoir, Les artistes musiciens Néerl. 151; Konst- en Letterbode 1830, I, 401; NavorscherXXIV, 298.

Moquette

< >