NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Renesse, jan, johan van (2)

betekenis & definitie

RENESSE (Jan, Johan van) (2), oudste zoon van Jan v. Renesse(1), heer v. Wulven (zie vorig artikel) en Margaretha v. Culenburg (Cuylenborch), ridder na den vroegtijdigen dood van zijn halfbroeder Jan (zie aldaar), heer van Wulven, dat hij van zijn vader in 1493 erfde, gelijk van zijn broeder, den heer v. Amelisweerd deze ridderhofstede, overl. te Utrecht, volgens sommigen 1530, volgens anderen 1535 en met recht, daar deze Renesse o.a. voorkomt in 1533, toen Ernst van Isendoorn, heer v. Sterkenburg testeerde (30 Maart), waarbij hij, heer Jan, een der getuigen was, doch niet meer als zoodanig optrad, toen v. Isendoorn in 1537 opnieuw testeerde.

Voor het eerst bekende optreden van Jan van Renesse van Wulven, tijdens de woelige dagen omstreeks 1480 onder David van Bourgondië, kan verwezen worden naar bovenstaand artikel van zijn gelijknamigen vader, die evenals hij den dienst aan den Bisschop heeft moeten opzeggen (1479). In 1497 was hij schout van Utrecht, in 1512 nog ‘Knape’, doch in 1516 ridder, als hoedanig hij op verschillende jaren vermeld wordt; in 1523 werd hij raad van Hertog Karel. Hij huwde met Aleyd(a) Freys(e) van Cuynre, (overl. 1550), erfdochter van Cuynre, Wilp enz., dochter van Jan enHadewich v. IJselsteyn van den Bosch (Drakenborch 72) en reeds weduwe van Nicolaas v. Assendelft. Daar bij eene beleening van haar met den hof te Loedekinck heer Johan als haar echtgenoot genoemd wordt en die beleening plaats had in 1495, kan het jaar 1497 als hun huwelijksjaar (opg. Wapenh. 1902, 8; vgl echter ook 170), niet juist zijn, dat dus uiterlijk het eerstgenoemde moet geweest zijn.

In dezen tijd Iagen Johans moeder en hare kinderen in proces met de abdis Gisberta en het convent van Leeuwenhorst over het erfdeel, dat aan Johanna, dochter van Jan v. Renesse en non in die abdij, vanwege haar vader en haar overleden (half?) broeder Jan toekwam (Brom Archivalia No. 1813). Daarnaar ook Nav. LX 168). Inderdaad komt in die jaren een Johanna van R. als non voor (Oudh. v. Rijnl. (Leiden 1719) 631), zoodat de opgave, ontleend aan v. Leeuwen en 't Annuaire en vermeld aan het slot van het vorige artikelook weer niet geheel nauwkeurig blijkt; is echter deze Johanna vroeger gehuwd geweest? Dan zou Roelof de Ruyter betrekkelijk vroeg moeten overleden zijn.

Groot was het aantal kinderen van Jan en Aleyd, zooals reeds blijkt uit eene akte, waarbij laatstgenoemde in 1497 de helft maakt van hetgeen haar bij vonnis zou mogen worden toegewezen, in het rechtsgeding, tegen Ev. Soudenbalch, over Urk en Emmeloort.

Genoemd moeten worden: 1. Jan v.R.v. Wulven, wel genoemd Jan v.R. d e jonge, die in 1537 vermeld wordt in de ridderschap van Utrecht, maar reeds drie jaar later stierf door een val van zijn paard. 2. Adriaan, geb. 14 Aug. 1501, (Utr. Placaatb. I, 753 veronderstelt 1502), ten doop gehouden door den lateren paus Adriaan VI, een geleerd man en deken van het kapittel te Utrecht, raadsman v.d. koning v. Spanje en overl. 7 Dec. 1559. Volgens A. Drakenborch (Aant op d.K.O.v. Ned. (Utrecht 1744) 72) zou hij, 20 Febr. 1511, nog zeer jong zijnde, tegen zijn wil bevorderd zijn tot kanunnik in de Domkerk en wel door toedoen van zijn moeder, die zijn jongeren broeder Jan boven hem zou hebben voorgetrokken en Adriaan, min of meer misleidend zou hebben bewogen, ten bate van genen, tot afstand van de goederen van Wulven (de oudere broeder Jan was toen al dood). Zij zou trouwens reeds 27 Maart 1527 haar goed Wilp reeds aan den jongeren Jan opgedragen hebben, hetgeen Adriaan ‘overdenkende, dat, hetgeene gedaan was, niet konde herdaan worden’, na verdeeling zijner goederen onder zijn kinderen (in tegenwoordigheid zijner vrienden) bewogen zou hebben tot het (nu gewillig) aannemen van den geestelijken staat, waarin hij al in 1535 scholaster bij de Domkerk geworden was, toen hij den Paus met goed gevolg verzocht den geestelijken staat te mogen verlaten en te trouwen, hetgeen hij deed met Anna van Abcoude van Meerten, geb. 1512, overl. 5 Dec. 1597), waarnaar hij ook meer ingetogen zou geleefd hebben, want hij is ook de man geweest, over wiens ‘enormis libido’ Matthaeus (Fund. Eccl. 125) zich zoo kras heeft uitgelaten. 18 April 1549 werd hij domdeken, dan geheime Raad van Karel V en Philips II, terwijl hij volgens Utrechtsch Placaatboek I, 245 en daar aangehaalde plaatsen; ook Matthaeus, de Nobilit. 645 de eerstgenoemde waardigheid op 3 Oct. van dat jaar verwierf. Aartsbisschop George v. Egmond, overleed 27 Nov. 1559; op voorspraak van machtige heeren als Granvelle, Oranje en Egmond is hij tot diens opvolger benoemd, doch 10 dagen later aan de koorts overleden (17 Dec. 1559). Hij werd begraven in de kerk der Minnebroeders in de Renessekapel.

Volgt dan: 3 de hier genoemde Johan (Jan), (1506 - 8 Aug. 1553) na dood van zijn broeder Jan en overgifte van zijn eveneens ouderen broeder Adriaan, heer v. Amelisweerd, Wulven en Wilp, welk laatste leen hij door zijne moeder krijgt (zie boven). Vgl. hier nog: Th.H.F. van Riemsdijk, Engelanderholt(1874), 193, 4 in verband met een proces over de nalatenschap van Evert v. Wilp met Frederik Schellart van Obbendorf, die erfholtrichter werd (sinds 1551) (daarover ook Nav. XXXVIII, zie reg.). Hij komt in denzelfden tijd in de Ridderschap van Utrecht voor als Jan v. Renes v. Wulven, Gerrit v. Renes en Jan v. Renes v. Baer en Adriaan Renesse als lid van de geestelijkheid. Het was op rekwest van den eerste, dat de Staten v. Utrecht resolutie namen over de riddermatigheid van de hofstede Amelisweerd (26 Mei 1537), waarmee hij 2 Sept. 1538 beleend werd. In 1539 was hij burgemeester v. Wageningen en gedeputeerde der Landschap. In de jaren 1544-1547 komt hij voor in het gericht van Veluwe.

Hij huwde met Aleida van Bronckhorst en Batenburg, zuster van Catharina (zie kol. 1055) en moet aldus een zwager geworden zijn van Jan v. Renesse v. El deren, wiens vader, Frederik, (kol. 1055) een jongere broeder was van den hoofdpersoon van dit artikel (zie over dezen Jan v.R.v.W.o.a. Wagenaar VI, 200). Zijn weduwe, die in 1568 bij de onlusten 't land moest ruimen, maar later in Utrecht terugkwam, liet hij achter met 3 kinderen: Johan (1537-1584), Frederik (1544-1564) en Jan Baptist v. Renesse, gehuwd met Anna Adriana v. Twickelo. (In 't Annuaire nog twee). Verder 4. Gerard, geb. 1509, onthoofd op last van Alva 25 Aug. 1568, ridder, slotvoogd v. Woerden, raadsheer in 't Hof v. Holland, daarna van Utrecht, gehuwd met Geertruida van der Haer (zie Joris (2) v. Lennep (kol. 752). Verder nog 6 dochters, t.w. 5. Maria, gehuwd met Johan v. Holtzwijler, kolonel en drost v. Hattem, 6. Hadewich (Hedwig), gehuwd 1o. (11 Sept. 1518) met Johan v. Drakenburch tot Drakenburch en Oudaen, zoon van Ernst en Josinad. Haar en 2o. met Jan III v. Duvenvoorde (I kol. 772) (zie kol. 1054), waaruit eene dochter Josina, tenzij ze uit 't 1ste huwelijk gesproten mocht zijn (gelijk b.v. Geneal. en Her. Bl. III, 491 willen, waartegenover evenwel VIII, 6, 443; deze Josina (overl. 1586), huwde in 1533 Dirk van Zuylen van de Haer; dan 7. Margaretha (overl. 21 April 1584), gehuwd met Ernst v. Nijenrode (1558) ridder, heer v. Amerongen en Zuylenstein, burgemeester v. Utrecht, zoon van gijsbrecht en v. Geertruida Taets v. Amerongen; 8. Clara, Margaretha's jongere zuster, huwde in 1549 Hendrik v. Raaphorst (zoon van Albrecht en van Maria v. Foreest). Hun dochterGeertrui d a (1525-1605) huwde (25 Jan. 1544), met Goert v. Reede (kol. 1042), heer van Saesfeld, Amerongen enz. De beide jongste dochters van Jan v.R.v. Wulven en Aleid Freijs v. Cuynre, waren 9. Aleida en 10. Cornelia, die beiden non in 't St. Servaasklooster werden te Utrecht. De eerste overleed 7 Juli 1565, de andere 29 Oct. 1569.

Zie: behalve het in den text genoemde, de lit., vermeld onder het vorig artikel.

Kooperberg

< >