NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Pluijm, antonius joseph

betekenis & definitie

PLUIJM (Antonius Joseph), geb. te Rotterdam 15 Oct. 1808, overl. te Constantinopel 13 Jan. 1874. Hij volbracht zijn lagere studiën te Gemert, waar hij steeds de ‘primus’ is geweest.

Priester willende worden, moest hij, alvorens theologie te studeeren, zijn philosophische studiën verricht hebben. Door het sluiten der klein-seminaries in 1825 was hem echter daar de weg versperd en het streed met zijn geweten om de lessen aan het Collegium philosophicum van Leuven te gaan volgen. Derhalve zocht hij zich zelf te bekwamen, eerst met behulp van pastoor Kortjanse te Oud-Beijerland, later in de pastorie van past. Hoes te Warmond, waar prof. Coppens van het naburig seminarie hem en nog andere studenten, die bij burgers van het dorp inwoonden, heimelijk kwam onderrichten. In 1826 onder de theologanten van Warmond opgenomen is hij, na voltooiing van den theol. cursus, 24 Oct. 1832 door mgr. v.

Bommel te Luik tot priester gewijd. Aanvankelijk kapelaan te Warmond werd Pl. een jaar later assistent der professoren van het seminarie aldaar, maar bleef in de pastorie wonen; zijn benoeming tot gewoon hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis en zijn betrekken van het seminarie volgde eerst op 23 Sept. 1838.In 1841 behoorde hij tot de oprichters van de Katholieken hij heeft in de tien eerste jaargangen van dat tijdschrift een aantal artikelen en bijdragen geleverd, meestal op het gebied van kerkgeschiedenis en liturgie. In het laatste jaar van zijn professoraat te Warmond, in 1845, heeft hij zich bijzonder bezig gehouden met de geschiedenis van het ‘H. Sacrament

van Mirakel’ te Amsterdam. Aanleiding daartoe gaf het vijfde eeuwfeest van die gebeurtenis, welke in het Begijnhof te Amsterdam met groote plechtigheid werd gevierd. Niet slechts was hij toen één van de feestredenaars, maar in datzelfde jaar verscheen ook zijn monografie over het H. Sacrament van Mirakel en de H. Stede van Amsterdam, welke ten doel had om de geschiedenis van het wonderdadig feit in 't ware licht te stellen en tevens in aanvulling van Marius' Amstelredams Eer ende Opcomen een aantal deels verspreide, deels nog geheel onbekende berichten aangaande die gebeurtenis bijeen te brengen. Deze ‘historisch-kritische proeve’ trok de aandacht, ook van niet-katholieken.

Zelfs verschenen er eenige pamfletten van zeer heftigen aard. Pl. was echtereen man van buitengewone zelfbeheersching; geen enkel woord wenschte hij daarom aan dergelijk onverstandig geschrijf te verspillen. Maar toen een kundig en hoffelijk recensent in de Algem. Konst- en Letterbode zijn historisch betoog aan een doorloopende critiek had onderworpen, trachtte hij dezen in de Katholiek met gelijke nauwgezetheid en waardeering te beantwoorden. In de Katholiek van 1845 verscheen ook nog van hem het gedicht, dat een tijdgenoot van het wonder, Willem van Hildegaersberch, aan de gebeurtenis had gewijd; deze uitgave geschiedde naar een nog onuitgegeven h.s. der bourgondische bibliotheek te Brussel. Op 4 Sept. 1845 kreeg Pl. een anderen werkkring; hij werd toen tot regent van Hageveld benoemd.

Dit bracht voor hem tot nog toe ongekende beslommeringen mede, want er was reeds besloten het kl. seminarie van Velzen naar Voorhout over te plaatsen, maar eerst moest nog op de buitenplaats ‘Schoonoord’, tot dat doel aangekocht, een geheel nieuw seminarie gebouwd worden. Nadat deze bouw in 1847 gereed was gekomen, heeft regent Pl. nog vierjaren Hageveld bestuurd, doch legde in 1851 zijn ambt neder, hoofdzakelijk om moeilijkheden in het financieel beheer, tegen welke hij zich niet opgewassen gevoelde. De nederige man trad thans in een klooster van de gestrenge orde der Passionisten te Ere bij Doornik en deed daar ook zijn professie. Weldra werd aan pater Joseph, want zoo heette hij als kloosterling, opgedragen visitatie-reizen te gaan ondernemen in België, Frankrijk en Engeland. Soms was het hem daarbij ook mogelijk ons vaderland aan te doen, waar hij dan n meerdere steden missies gaf; zoo heeft hij in 1853 de jaarlijksche retraite voor de studenten van Hageveld geleid. Het jaar 1863 bracht wederom een omkeer in zijn leven.

Terwijl hij voorde belangen van zijn congregatie eenige malen naar Rome was afgevaardigd, had zijn persoon de aandacht getrokken van den secretaris der Propaganda, Mgr. Barnabo, en deze besloot pater Joseph het bestuur op te dragen der missies van Bulgarije en Wallachije. Op 23 Sept. 1863 werd hij derhalve benoemd tot vicaris-apostoliek en administrator van die gewesten en 18 Oct. daarop volgend te Rome met den titel van Nicopolis tot bisschop gewijd. Het wapenschild, dat hij als bisschop voerde, was gehalveerd; vertoonde rechts de insignia der Passionisten: een gekroond hart van sabel, omgeven door twee lauwerkransen en op dit hart in zilver de letters: I[esu] C[hristi] P[assio]; ter linkerzijde was het familiewapen van den bisschop aangebracht, gevierendeeld: 1 en 4 een kruis van sabel op gouden veld, 2 en 3 een ster van zilver op lazuren veld. Tot wapenspreuk had hij gekozen: ‘In cruce praesidium’. Zesjaren lang heeft Mgr. Pl. in die missies gearbeid, met veel omzich-

tigheid zich moeten bewegen te midden der weinig beschaafde en bont dooreen gemengde maatschappij van zijn residentie-stad Boekarest en hoofdzakelijk slechts voor de toekomst kunnen arbeiden door het stichten van scholen, pensionaten en liefdadige instellingen. Nog een laatste verwisseling in zijn loopbaan wachtte hem. Op 19 April 1869 werd onze landgenoot onverwachts uit zijn missiegebied teruggeroepen en door den paus tot administrator benoemd van het latijnsch patriarchaat te Constantinopel; 3 Juni 1869 was hij reeds op zijn nieuwe bestemming aan den Bosporus. Hem werd o.a. opgedragen om twisten, welke onder de katholieke Armeniërs waren uitgebroken, zoo mogelijk bij te leggen. Na eenige maanden van onderhandelingen te Constantinopel met de woelige Armeniërs en het turksche gouvernement, welke beloofden te zullen slagen, vertrok hij 13 Nov. 1869 naar Rome om aldaar aan het algemeene concilie deel te nemen. Op deze kerkvergadering betoonde hij zich een krachtig voorstander der afkondiging van het leerstuk der pauselijke onfeilbaarheid en richtte daartoe zelfs een afzonderlijk schrijven aan Pius IX.

Ook maakte hij deel uit van een commissie, uit de vaders gekozen, ter regeling van de oostersche kerkgebruiken en ritussen. Slechts de twee eerste openbare zittingen van het concilie heeft hij kunnen bijwonen; het dreigend karakter, dat de verwikkelingen onder de geuniëerde Armeniërs aannamen, noodzaakte hem om zoo spoedig mogelijk naar Const. terug te keeren. Tot verhooging van zijn gezag en invloed werd hij thans benoemd tot apostolisch-patriarchaal vicaris van Const. met het karakter tevens van pauselijk delegaatvoorde oostersche ritussen en te gelijk werd hij verheven tot aartsbisschop van Tyane. De laatste vier jaren van zijn leven waren gewijd aan pogingen om het schisma, dat onder de Armeniërs was uitgebroken, te delgen. Daarin is hij niet geslaagd, maar wel heeft hij, zij het ook met veel moeite, de rechten van die partij onder de Armeniërs weten te handhaven, welke vereenigd wilde blijven met den H. Stoel.

Hij schreef: Het H. Sacrament van Mirakel en de H. Stede te Amsterdam (Amsterdam 1845); Willem van Hildegaersberch en zijn gedicht van den Sacramente van Aemsteldam in de Katholiek 1845, I, 265, 323; voor verdere artikelen in de Katholiek zie Alph. reg., 292-293; Het gebed van P. Zucchi door pater Jose ph [Pluym] (Roerm. 1861); Souvenirs du concile du Vatican, rappeés a mgr. Placide Kasangian (Constantinople 1873).

Zijn portret is gegraveerd door D.J. Sluyter.

Zie: Registrum alumnorum sem. R.C. in Warmond (h.s. in het archief v.h. sem. te Warmond); Bundel brieven van mgr. Pluym (in het arch. v.h. sem. te Warmond); de Katholiek 1845, I, 180; 1870, II, 311,313; 1873, II, 226; 1897, II, 364; 1898, I, 192; Acta et decreta S. conciliorum recentiorum. Collectio Lacensis, VII (Vid. indicem personarum).

Hensen

< >