NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Pestel, frederik willem

betekenis & definitie

PESTEL (Frederik Willem), geb. te Rintelen 7 Jan. 1724, overl. te Leiden 16 Oct. 1805, rechtsgeleerde van grooten naam. Hij stamde uit aanzienlijk duitsch geslacht; zijn vader was Friedrich Ulrich Pestel (geb. 1691, overl. 1764), hoogleeraar in de rechten te Rintelen. Na te Rintelen en te Göttingen gestudeerd te hebben, verwierf hij in 1747 den doctorstitel in de beide rechten, waarop hem aan de academie zijner geboorteplaats het onderwijs der zedekunde en spoedig daarna ook dat der rechtswetenschap als ambtgenoot zijns vaders werd opgedragen (1748). Inmiddels was hij als rechtsgeleerd schrijver opgetreden, o.a. met een verhandeling: de Successione inter coniuges ab intestato (Rint. 1745), en had hij naam gemaakt als wetenschappelijk beoefenaar van het staatsrecht. Zelfs in die mate, dat hij, na den dood van Abraham Wieling, op de voordracht had gestaan voor een professoraat in het publiek recht te Utrecht (Juni 1746). Ten slotte volgde echter geen benoeming. In 1763 tot hoogleeraar te Leiden beroepen, inaugureerde hij 16 Mei 1763 meteen rede: de Damnis exneglectu juris publici in civitates redundantibus. Meer dan 30 jaar heeft hij met grooten roem den katheder te Leiden bekleed, daarbij doceerend natuur- en staatsrecht volgens de Groot's de Jure belli ac pacis en aan de hand zijner eigen geschriften; ook hield hij college over kanoniek recht naar Böckelmann's Tractatus de differentiis juris. Tot zijn leerlingen behoorden o.a. Jan Valckenaer en Willem Bilderdijk. In 1765, 1777 en 1788 werd hij tot rector magnificus gekozen. In 1775 bij de promotie met de kap van P. Brantsma, W.C. Vosmaer, R. Forsten en A. van der Heim hield hij een Oratio de Hterarum studiis florentibus pro eo, quo a populorum rectoribus cohonestantur, pretio, met andere op die gelegenheid betrekking hebbende oraties en met de proefschriften der doctorandi gedrukt als: Solemnia d. IX Febr. 1775 peracta (Lugd. Bat. 1775).

Als rechtsgeleerde is Pestel het meest bekend geworden door zijn werken over het natuurrecht, dat in hem een ijverig dienaar en verspreider vond, en door zijne historische behandeling van het nederlandsche staatsrecht. Wat het eerste betreft, zijn te noemen de beroemde: Fundamenta jurisprudentiae naturalis a Frider. Guilielmo Pestel delineata in usum auditorum (Lugd. Bat. 1773), waarvan in korten tijd 4 herdrukken verschenen (L.B. 1774,1777,1788,1806), benevens eene fransche vertaling (Utr. 1774) en eene nederlandsche door F. van Breda (Utr. en Gouda 1783). Het zeer philosofisch opgezette werk omvat twee deelen, waarvan het eerste ‘cursum vitae felicis prosequitur’, en het tweede ‘notionem legum naturalium, et modum eas ad facta applicandi, exponit.’ Dictata daarover van M. Tydeman berusten in de bibliotheek van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden.

Van grooter, en van meer blijvende beteekenis, is zijn later verschenen werk: Commentarii de Republica Batava (Lugd. Bat. 1782, herdrukt Lugd. Bat. 1795), dat te beschouwen is als de eerste uitvoerige historische beschrijving van de staatsinstellingen der Republiek. De schrijver heeft een groot aantal jaren aan de samenstelling daarvan besteed (zie deel II, 739: ‘dum haec a. 1792 scribimus’). Na een meer algemeen deel komen daarin de organisatie en administratie van verschillende provinciën tot behandeling. Een duitsche vertaling zag reeds spoedig na de eerste verschijning het licht (Berl. 1784); de auteur zelf bewerkte ten nutte van zijn onderwijs een veel verkorte uitgave onder den titel: Brevis expositio

Reipublicae Batavae (Lugd. Bat. 1782, herdrukt L.B. 1789). Zeer omvangrijke Dictata ad F.G. Pestelii Commentarium de Republica Batava berusten in de bibliotheek van de Maatsch. der Ned. Letterk. (hss. 647 en 648). Verschillende dictaten naar zijn te Leiden gehouden colleges, o.a. van de hand van Valckenaer, bevinden zich in de leidsche universiteitsbibliotheek (geschonken in 1861 uit de bibliotheek-Luzac).

Ondanks zijn voortreffelijken en langdurigen dienst, waarvan de invloed op de ontwikkeling der natuurrechtsideeën en op de historische behandeling van het nederlandsche staatsrecht terecht hoog wordt aangeslagen, viel Pestel ten slotte als slachtoffer der politieke verhoudingen in den lande. Hij had zich oprecht Oranjevriend getoond en heeft in 1795 de gevolgen daarvan ondervonden. Met zijn ambtgenooten A. Kluit en C. Boers werd hij in dat jaar als hoogleeraar afgezet, echter met behoud eener jaarwedde van ƒ 2000. Zijn zonen Coenraad Ferdinand Frederik (als jur. stud. te Leiden ingeschreven 2 Apr. 1778 en 3 Sept. 1781 en in 1788 aldaar gepromoveerd) en Frederik Frans Lodewijk (te Leiden ingeschreven 22 Maart 1776 en 3 Juli 1779 en in 1786 tot doctor juris gepromoveerd) deelden, respectievelijk als pensionaris van Schieland en van Vlissingen (sinds 1788), dit lot. Pestel begaf zich na zijne afzetting met de zijnen naar Duitschland, van waar hij echter in 1802 op de meest vereerende wijze en onder grooten aandrang van curatoren en senaat, door middel o.a. van een brief van den secretaris, M. Siegenbeek, naar Leiden werd teruggeroepen. Ondanks zijn bijna tachtigjarigen leeftijd gaf hij aan die roepstem gehoor en hervatte hij in 1803 zijn lessen. Evenwel slechts voor korten tijd, daar reeds in Oct. 1805 de dood zijn werkzaam leven eindigde. Zijn leerling Bilderdijk, die steeds van zijn vereering voor den meester deed blijken, hield een Gedachtenisrede (Leyden 1809); zijn ambtgenoot Eduard Hageman herdacht hem in een rectorale rede: de F.G. Pestelio, ejusque meritis in jurepublico (op de leidsche universiteitsbibliotheek). Hij liet den roem na van een hoogst bekwaam jurist en historicus geweest te zijn; door zijn langdurig professoraat heeft de invloed, die van zijn onderwijs uitging, zich lang doen gevoelen. Van zijn leerlingen mag nog genoemd worden: van Hogendorp.

De duitsche keizer had hem in 1792 in den adelstand verheven wegens groote verdiensten, zoo van hem (behalve hoogleeraar te Rintelen, was hij hessisch regeeringsraad geweest) als van zijn voorouders. Vandaar de naamsverandering invon Pestel, en later van den in Nederland gebleven tak in van Pestel (over de familie zie men: Adelsarchief\ (1900) 69 v.v.).

Zijn geschilderd portret is in de leidsche senaatskamer. Het werd door L. Springer gelithographeerd. (Moes, Iconogr. Bat. No. 5873).

Zie: M.Siegenbeek, Gesch. Leidsche Hoogeschool \, 307 v.v., 342 v.v., 368 v.v.; \\ T. en B., 209 v.v., 409; Wijnne en Miedema, Resolutiën vroedschap Utrecht betreffende de akademie (Werken Hist. Gen. \\: 52) 297; Loncq, Hist. schets Utr. Hoogeschool 186.

van Kuyk

< >