NYLEN (Arnoldus), geb. te Nijmegen ± 1540, overl. te Brussel 7 Maart 1603, begr. in het dominicanenklooster. Hij trad te Groningen in de orde der dominicanen en werd, na voleindiging zijner studiën, tot professor in de theologie aldaar benoemd. 17 Sept. 1576 werd hij tot prior gekozen.
Hij deed zich al spoedig kennen als een vurig strijder voor het katholiek geloof. Verdacht van te heulen met de Spanjaarden, werd hij 29 Jan. 1578 in de gevangenis geworpen en later geïnterneerd in zijn klooster. Onder eede moest hij beloven de stad niet te verlaten en geen vreemdelingen in zijn klooster te zullen herbergen. Intusschen werd in 1579 den hervormden vrije uitoefening van hun godsdienst toegestaan in Groningen en werden twee kerken voor hen ingeruimd. Dit was niet naar den zin der katholieken. Ook het optreden der predikanten droeg hun goedkeuring niet weg.
De roomschen liepen te hoop en deden een aanval op het raadhuis, echter zonder resultaat. Pater Nylen, de vurige katholiek, werd al spoedig als aanstoker van deze beweging, gevangen genomen, doch met kracht en klem wist hij voor de rechtbank zijn onschuld te bewijzen. Hij had niets gedaan dan zijn plicht nl. voor de katholieken te zijn een steun en troost in moeilijke dagen. Zijn ijver èn als prior èn als steun der katholieke Kerk deed hem in hooge achting stijgen, zoowel bij kerkelijke als wereldlijke overheden. Zoodoende was het geen wonder, dat hij in 1588 in aanmerking kwam voor de benoeming tot bisschop van Groningen als opvolger van den inmiddels tot aartsbisschop van Utrecht benoemden Johan van Bruheze. 22 Dec. 1589 werd hij plechtig erkend door den raad als vicaris-generaal van het vacante bisdom. Hij ondervond reeds terstond groote tegenwerking bij het volk en velen der geestelijkheid, maar doende wat zijn plicht was, benoemde hij een officiaal en stelde een consistorie aan tot handhaving der zoo noodige tucht. Zelfs liet hij sommige weerspannige geestelijken voor de rechtbank dagen. Ook begon hij terstond onderhandelingen met de jezuïeten over de stichting van een seminarie voor geestelijken, doch dit plan bleef onuitgevoerd wegens gebrek aan de noodige fondsen. 21 Maart 1593 werd hij definitief tot bisschop van Groningen benoemd, doch niet lang zou hij den herdersstaf voeren. Zonder de bisschoppelijke wijding te hebben ontvangen, moest hij in 1594, na de reductie, de stad verlaten en zijn kudde aan Gods voorzienigheid toevertrouwen.
Hij begaf zich naar Brussel en verkreeg daar van den Aartshertog een jaargeld van ƒ 600. Door ziekte, ouderdom en wederwaardigheden behoeftig geworden vroeg hij in 1602 ontheven te worden van zijn herdersambt.
Hij schreef: Tractatus de sacramentis in genere etspecie; Controversiarum fidei 2 T.; Sermones B.M. Virginis; Explicalio antiphonae: Salve Regina. Deze handschriften bevonden zich in de kloosterbibliotheek te Brussel maar werden in 1695 waarschijnlijk door brand vernield.
Zie: Miraei Diplom, nov. CollIV; de Jonghe, Des. Bat. Dom. 157; Archief Aartsbisdom UtrechtXV (1887) 287; XXXII (1907) reg.
Gasman