NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Molema, helmer

betekenis & definitie

MOLEMA (Helmer), zoon van den voorg., geb. 26 Febr. 1822 te Euvelgunne, overl. 27 Mrt. 1897 te Warfum, maakte zich verdienstelijk door zijn studie der tongvallen of dialecten in de prov. Groningen en aangrenzende gewesten.

Na zijn opleiding aan de departementskweekschool te Groningen ontvangen te hebben, was hij eerst als hulponderwijzer op de school van zijn vader te Finsterwolde werkzaam en daarna te Veendam, waar hij omstr. vijfjaar bleef. In 1850 werd Molema hoofdonderwijzer te Feerwerd (gem. Ezinge), in 55 te Adorp en in 58 te Warfum, waar hij de rest van zijn werkzaam leven heeft gesleten, sinds 1887 als rustend-onderwijzer. Inmiddels had hij zich in 1854 de akte van den eersten rang verworven, de hoogste onderscheiding die men destijds in de onderwijzerswereld kon behalen. Was eerst wiskunde het vak geweest, waarop hij zich met den meesten ijver toelegde, van nu af werd de studie der dialecten, en speciaal van 't groningsch, de hoofdbezigheid zijner vrije uren.

Molema's hoofdwerk is het Woordenboek der Groningsche volkstaal in de 19de eeuw (Gron. 1884-1887). Meteen Supplement van A.A. Ganderheyden (1897). Verder heeft men van hem een Proeve van een Drentsch Woordenboek, dat als handschrift op de groninger universiteitsbibliotheek bewaard wordt (Catal.

Brugmans (1898) no. 423) en Aanschouwings- en denkoefeningen, of Vormleeropgaven voor de lagere school (1884-86; 3 stukjes). Voorts schreef hij in het

tijdschrift De Nederl. Taal(1856) een opstel: Afleiding van eenige Groninger woorden, en in den Taalgids (1862, 63) een studie over Nederduitsche spreekwoorden.

Zie: Levensber. Letterk. 1898, 332, en Gron. Volks-almanak 1898, 25.

Zuidema

< >