NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Meijer, johan hendrik

betekenis & definitie

MEIJER (Johan Hendrik), directeur van het Blindeninstituut te Amsterdam, in welke stad hij 5 Juni 1831 geb. werden 25Jan. 1892 overl. Toen zijn vader, houthandelaar van beroep, in 1842 gestorven was, begaf de moeder zich met hare kinderen naar Hengelo (O.).

Vier jaar later werd de 15-jarige knaap als kweekeling op het instituut van Beudeker te Goor geplaatst, waar hij zijn eerste examens voor het onderwijs aflegde. Later was hij werkzaam op de bekende scholen voor opvoeding en onderwijs van Geelhoed te Noordwijk-binnen en van Kapteyn te Barneveld. Vooral de studie der nieuwe talen trok Meijer aan en zoo begaf hij zich tot verdere bekwaming voor eenigen tijd naar Londen, Parijs en Heidelberg. In 1850 werd hij benoemd tot leeraar in de engelsche taal- en letterkunde aan het athenaeum te Maastricht, en vijfjaar later tot leeraar in de nieuwe talen aan het gymnasium te Deventer, sedert 1867 tevens aan de H.B.S. aldaar. Tal van kostleerlingen uit alle oorden des lands waren hier tevens verscheidene jaren aan zijn zorgen toevertrouwd. In 1875 werd Meijer tot directeur van 't Blindeninstituut te Amsterdam benoemd, waarmee een geheel nieuwe periode in zijn leven aanvangt.

Hij begon met zich ter dege op de hoogte van het blindenonderwijs te stellen, waarvoor hij de voornaamste inrichtingen van dien aard in het buitenland bezocht en met groote toewijding den ontwikkelingsgang van de blindenverzorging bestudeerde. Het duurde niet lang, of het Blindeninstituut te Amsterdam werd als een modelinrichting door deskundigen uit het buitenland bezocht, vooral nadat in 1885 het nieuwe gebouw in de Vossiusstraat, nabij het Vondelpark, was geopend. Als blindenverzorger en blindenvriend heeft Meijer zich de laatste 16 jaren van zijn leven onvergankelijken roem verworven. Ook nadat zijne leerlingen het instituut verlaten hadden, bleef ‘vader Meijer’ voor hen zorgen; met de grootste belangstelling bleef hij hun verder leven nagaan. Bij de internationale congressen voor het blindenonderwijs, die gewoonlijk om de drie jaar in verschillende steden van Europa en Amerika gehouden werden, was Meijer meermalen voorzitter of ondervoorzitter, en altijd een zeer gewaardeerd lid, dank zijn persoonlijke eigenschappen en vooral zijn uitgebreide taalkennis. Hij heeft ook den stoot gegeven aan de oprichting van de bekende ‘Prins-Alex-

anderstichting’ voor blinde kinderen van 4-7 jaar te Bennekom, waarvan hij adviseerend lid was, doch waarvan prof. W.M. Gunning, de voorzitter van 't Bestuur dier inrichting, hem ‘den geestelijken vader’ noemde.

Van Meijers geschriften noemen wij, uitzijn eerste periode: Manuel of letterwriting (1868); Resumé de l'histoire de la Littérature Frangaise (2 dln. 1868; 2de dr. 69); Inleiding tot de beoefening der Engelsche taal (1869); History of the English Litterature (1870); English Grammar (1870) en Een bezoek aan Edinburgh, tijdens heteeuwfeestvan Sir WalterScott (in de Gids v. 1871). Uitzijn tweede periode: Iets over het Blindenonderwijs te Amsterdam (1879); Arbeitsfähigkeit gebildeter Blinden (Berlijn 1879); The sphere ofMusic in the education of the blind (New-York 1883); Die Nothwendigkeitder Blinden- Vorschulen (Keulen 1888) en een reeks van Verslagen der ‘Vereeniging tot verbetering van het lot der blinden,’ van de ‘Prins-Alexanderstichting’ enz.

Zie: Levensber. Letterk. 1892, 270; Eigen Haard 1892, 89; H.J. Lenderink, Het Blindenwezen, in en buiten Nederland (1904).

Zuidema

< >