MARNIX (Jean de), (2), zoon van Jacques (kol. 820) uit diens eerste huwelijk, werd tusschen 14 Febr. 1537 en 14 Febr. 1538 te Brussel (maar niet in het huis ‘Toulouse’) geboren en sneuvelde 13 Maart 1567 te Austruweel. Hij begon te gelijker tijd met zijn broeder Philips zijn studiën te Leuven, studeerde daarna (waarschijnlijk in de rechten) te Dole, tot welks rector hij 5 April 1557 op voorstel der vlaamsche natie door de studenten werd gekozen (een bewijs dat hij toen, althans voor het uiterlijk, nog katholiek was). Studiemakkers waren Reinier Cant, een Mathenesse, Cornelis en Adriaan van der Mijle en Jean Cormaillon. In Augustus 1557 legde hij het rectoraat neder om zijn famllieaangelegenheden te regelen, daar zijn vader inmiddels overleden was. Een in zijn afwezigheid (12 Augustus) gesloten familieovereenkomst onderteekende hij ook 7 Januari 1558, ofschoon aan de bezwaren van hem en Philips tegen het testament slechts ten deele was tegemoet gekomen. Hij erfde Marnix, Toulouse en Baudrenghien, waarnaar hij gewoonlijk heer van Toulouse genoemd wordt. In den zomer van 1558 studeerde hij in Padua in de rechten en was later met den nederlandschen arts Paschasius Justus en een familielid van zijn stiefmoeder, Charles de Souastre, in Bologna en mogelijk in andere plaatsen in Italië. In dezejaren ging hij waarschijnlijk tot het calvinisme over, in elk geval gingen hij en Philips tusschen 1559 en 1561 naar Genève. Naar het schijnt, kwam hij in 1561 in het vaderland terug en stichtte hij in den winter van dit jaar met Adriaan Saravia de gemeente te Brussel uit personen van het hof en waalsche burgers; maar verder weten wij over zijn doen en laten tot 1565 niets. In Juli en Augustus van dit jaar hield hij in het diepste geheim te Spa met Lodewijk van Nassau, de Hames en Gilles de Clercq besprekingen over het stichten van een verbond om geloofsvrijheid te krijgen, leidde in December de vergaderingen, waar dit verbond opgericht werd, stelde het Compromis (Correspondance de Granvelle II, 628) op, dat echter door anderen verbeterd is, en kreeg opdracht om in Gelre handteekeningen daaronder te verzamelen. Hij nam daarna, ofschoon hij nu verdacht werd bij de ‘Cardinalisten’, deel aan de vergadering in Februari en Maart 1566, stelde een lang ontwerp op voor het smeekschrift, dat zou worden aangeboden, hetwelk echter door Lodewijk van Nassau werd veranderd, en nam deel aan de aanbieding van dit geschrift op 5 April. Was hem oorspronkelijk opgedragen om onder dit verzoekschrift, wederom in Gelre en Overijsel, handteekeningen te verzamelen, later werd hij de vertegenwoordiger van het Verbond in Henegouwen.
Langzamerhand ontpopt hij zich meer en meer als een aanhanger van de partij, die het uiterste wil; zoo in St. Truijen, waar hij zich afkeurend uitliet over de ontbinding van het Verbond op 25 Aug., en, naar het schijnt, ook bij een, op last der regeering, ondernomen reis naar Antwerpen, om de genomen maatregelen uit te voeren. Hij nam daarna ook deel aan het bijeenbrengen van geld voor het aanwerven van troepen en aan de aanbieding derz.g. drie millioen-petitie. Steeds neigde hij meer en meer tot de radicale groep over, die onder Brederode's leiding stond, en stelde met Gilles de Clercq het z.g. derde request op, dat echter door Margaretha beslist geweigerd werd. Toen Brederode nu werkelijk de wapenen opnam, zou Toulouse zich van Vlissingen en het kasteel Rammekens meester maken. Het plan mislukte en op den terugweg werden Toulouse's ongeoefende en slecht bewapende troepen, nauwelijks 1000 man sterk, bij Austruweel door de troepen van den koning onder Beauvoir in de pan gehakt. Terwijl T.'s vrouw vergeefsche pogingen deed om de stad Antwerpen te bewegen hem hulp te verschaffen, werd hij voor de poort neergehouwen.
Zijn vrouw, Katharina van Goor, uit een geldersch geslacht, woonde na zijn dood in Keulen en beviel daar van hun eenig kind, Ursula, die voor 1610 trouwde met den kleefschen raadsheer Bertram von Lützenrath (overl. 1618).
Zijn bezittingen werden geconfisceerd en kwamen na de Pacificatie van Gent en later na de overgave van Antwerpen slechts tijdelijk in handen van Ursula.
De eenige brief van Toulouse, die bestaat, is het best uitgegeven in Bijdr. en Mededeel. Hist. Genootsch. XXVI (1905) 273; zie verder Biographie nationale XIII, 778; A. Elkan, Philips von Marnix von St Aldegonde, I: Die Jugend von Johann und Phil, von Marnix (Leipzig); dez., Joh. und Phil. v. Marnix während des Vorspiels des nieder.l. Aufstandes 1565-1567 (Habilitationschr, Jena 1913).
Elkan