LAGUS (Jozua, Josias), wiens naam wel een vergrieksching zal zijn van Hase of iets dergelijks, afkomstig uit Stolp, een stad in Pommeren, liet zich 21 Febr. 1563 inschrijven als student aan de universiteit te Heidelberg. Twee jaar later werd hij daar ter plaatse zoowel predikant als conrector aan het paedagogium, terwijl hij tevens benoemd werd tot lid van den paltzischen Kirchenrath. Na den dood van keurvorst Frederik III werd hij door diens lutherschen en fel anti-gereformeerden opvolger Lodewijk VI verdreven, waarop hij naar de Nederlanden ging. Reeds het volgende jaar kreeg hij daar een plaats als rector der latijnsche school te Deventer. Naar het schijnt niet vrijwillig heeft hij 27 April 1580 die stad weer verlaten en zich toen - terwijl de geldersche kerken het hunne deden om hem levensonderhoud te verschaffen - als ambteloos burger te Zutfen gevestigd. Echter niet voor langen tijd, want in 1581 heeft hem de nationale synode te Middelburg - op welker vergadering hij aanwezig was als ouderling-afgevaardigde van Gelderland - ingevolge verzoek van den kerkeraad aldaar om een predikant te zenden, aangewezen om naar Danzig te gaan. Althans indien de Gelderschen hem loslieten. Wat deze, hoewel schoorvoetend - omdat ze hem, met 't oog op een te stichten academie gaarne hadden behouden (reden waarom ze in 't voorjaar van 't zelfde 1581 ook reeds hadden verhinderd dat hij gevolg gaf aan een beroep, dat - op advies van Menso Alting - Leeuwarden op hem had uitgebracht) ten slotte toch hebben gedaan.
Had de genoemde kerkvergadering, omdat ze Lagus niet voor den aangewezen persoon hield, slechts noode en omdat er niemand anders beschikbaar was, tot diens uitzending besloten, al spoedig bleek, dat haar vrees niet ongegrond was geweest. Dra rezen er moeilijkheden. Men beweerde, dat noch in ijver noch in onberispelijkheid van levenswandel de gezonden predikant uitmuntte. Ten slotte liep het zelfs zoo hoog, dat ouderlingen en diakenen zich tot den kerkeraad van Amsterdam wendden om advies en deze klaarblijkelijk de zaak hopeloos achtte, althans den raad gaf dat Lagus zijn werk te Danzig maar zou beëindigen. Zoo is toen ook geschied. In het voorjaar 1585 vroeg hij zijn ontslag en vóór den herfst vertrok hij naarde Paltz, waar hij - omdat hij blijkens een brief van Arnold Cornelisz. destijds reeds een ‘senex’ was - wel spoedig daarop zal zijn gestorven.
Lagus wordt geroemd als zeer bedreven in klassieke letterkunde. Tevens schijnt hij rechtsstudiën te hebben gemaakt, althans hij wordt een leerling van Hugo Donellus
genoemd. Door verschillende werken leefde hij voort. Allereerst door een, althans zeer waarschijnlijk van hem afkomstige vertaling van den Catechismus, in 1563 - met het oog op de Gereformeerden in Noord-Duitschland - verschenen, onder den titel: Catechismus offte Christlicke underricht, alse de in kercken unde Scholen der körförstelicken Paltz gedreven werdt. Uth dem Hochdüdschen in Sessische sprake gebracht (z. plts. en j.) Daarna door zijn medewerking - eveneens in 1563 - aan de latijnsche vertaling van hetzelfde werk, door Lambertus Ludolphus Pithopaeus (met Christofora Sa urbuyr, een zuster van P.'s vrouw, Johanna S., was Lagus in 1563 getrouwd). En eindelijk door een tweetal origineele geschriften: Antwort auf Johann Marbachs und Joachim Mörlins Schrifften wider die Heideibergischen Theologen (Heidelb. 1565) en KurtzeAntwortauffü. Selneckers Lügenhafftiges und lesterlichcs Tractätlein (Newstadt 1581), dat echter ook reeds van veel vroeger was, blijkens: N. Selnecker, Bericht von der waren gegenwertigkeit des leibs und bluts unsers Herrn Jesu Christi in seinem H. Abendmal. Samt Erklärung J. Lagi Pomerani, Item, Bedencken Ph. Melanchtonis uber der spaltung vom H. Abendmal(1565). Lagus heefteen broeder Martinus gehad, die 5 Nov. 1566 als predikant te Dossenheim bij Heidelberg stierf.
Zie: Werken derMarnixvereenigingS. II, ü. III, 359, 363, 612; S. III, ü. V, 250, 251,342; Reitsmaen van Veen, Acta IV, 16; J.I. üoedes, üe Heidetbergsche Catechismus in zijn eerste levensjaren (Utr. 1867) 4-43, 61,62; S.A. Gabbema, Illustrium et Clarorum Virorum Epistol. (1664), no. 71; Catalogus Frederik Müllerveiling Lütge (1910) no. 12; J.H. Andreae, Conatus Histor.-Litt. de Gymnasio Heidelbergensi (1762) § 8; K.F. Vierordt, Geschichte der Reformation im Groszhertogthum Baden (1847) 464; L.H.Wagenaar, Johannes Fontanus (Kampen 1898) 115; I.F.A. Gillet, Cratovon CrafftheimII (1861) Beilagen no. 31; Kerkhistorisch Archief 1912, 303; M.A. Gooszen, üe Heidelbergsche Catechismus. Textus receptus (Leiden 1890) 3 n. 1 en stukken uit het archief der Nederl. Herv. Gemeente te üelft.
van Schelven