NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Kerkwijk, jacob johan van

betekenis & definitie

KERKWIJK (Jacob Johan van), geb. te Ouddorp (Z.-H.) 19 Dec. 1830, overl. te 's Gravenhage21 Mei 1901, was de zoon van A.W. van Kerkwijk, burgemeester van zijne geboorteplaats, en B.J.H. Grinwis.

Hij werd 1848 student aan de Kon. Akademie te Delft en promoveerde in 1852 tot civiel ingenieur. Kort daarna kwam hij in dienst bij de Antwerpen-Rotterdamsche Spoorwegmj., waar hij onder J.G.W. Fijnje o.a. de brug over de Mark nabij Zevenbergen bouwde. Hij was hier de eerste in ons vaderland, die zich van electrisch licht bediende, ten einde des nachts door te kunnen werken. Met 1 Sept. 1855 werd van Kerkwijk adsistent-ingenieur van de rijkstelegraaf ter standplaats 's Gravenhage, waar hij tot zijn overlijden bleef wonen, met 1 Oct. 1866 werd hij ingenieur bij genoemden tak van dienst.

Hij was hiervoor in deze jaren zeer veel op reis, in 1857 bezocht hij van regeeringswege België, ten einde het stelsel Boucherie tot bereiding van hout tegen bederf te bestudeeren, hetwelk trouwens reeds door van Diesen, die eenigen tijd aan de daarvoor ingestelde commissie (zie bij van der Kun) was toegevoegd, gedaan was. Hoewel het net van telegraaflijnen langs de wegen in ons land door den Waterstaat werd aangelegd, had van Kerkwijk daarmede ook bemoeiing. Te 's Gravenhage was hij populair, zoodat hij reeds in Juli 1861 lid van den gemeenteraad werd, misschien mede door zijn herhaaldelijk in de vergaderingen van het Kon. Inst. v. Ing. aandringen op bespoediging die plannen voor een haven te Scheveningen.In den aanvang van 1863 werd hij als opvolger van den overleden Mr. S.H. Anemaet, lid van de Tweede Kamer voor Zierikzee, en bleef dat tot zijn overlijden.

In 1861 werd op zijne instigatie eene brooden meelfabriek te 's Gravenhage opgericht, waarvan hij jaren lang bestuurslid was. Ook was hij vele jaren lid en secretaris van het hoofdbestuur der vereeniging tot bevordering van fabrieks- en handwerksnijverheid.

In 1863 voldeed van Kerkwijk aan eene opdracht van den minister van Binnenlandsche Zaken, om eene beschrijving op te maken van de in Nederland gebruikelijke telegraaftoestellen en van de inrichting der kantoren, en om de noodige voorschriften voor het gebruik en het onderhoud op te maken. Dit werk werd van rijkswege herhaaldelijk gedrukt, steeds, zooals in zulke gevallen gebruikelijk is, zonderden naam van den schrijver. Met ingang van 1 Jan. 1875 werd van Kerkwijk op non-activiteit gesteld, op een wachtgeld van ƒ 1100. Op 19 Sept. d.a.v. werd hij tot raadadviseur buiten bezwaar van 's Rijks schatkist benoemd.

Vooral op van Kerkwijk's aandringen (o.a. in eene in 1868 uitgekomen brochure) werd in 1869 de administratie van de rijkstelegraaf van Binner landsche Zaken naar Financiën overgebracht, hetgeen op den duur veel besparing voor het rijk heeft veroorzaakt, door vereeniging

van post- en telegraafkantoren (dit kon vroeger niet, daar de posterijen steeds onder Financiën geressorteerd hadden), waardoor het mogelijk is geworden, een grooter aantal kantoren te hebben. Eerst in 1884 werden posterijen en telegrafie onder één hoofdambtenaar gebracht.

In 1870 werd van Kerkwijk door het Bataafsch Genootschap te Rotterdam met goud bekroond voor eene geschiedenis der telegrafie.

Van Kerkwijk verkreeg langzamerhand in de Kamer meer invloed, en die invloed werd dikwijls in het belang van zijn district aangewend. Zoo om eene afdamming van het Slaak te verkrijgen, hetgeen nadat eene vorige afdamming vervallen was, in 1884 van rijkswege geschiedde.

Tallooze malen sprak hij over eene verbinding van Schouwen met het vasteland, en eindelijk kwam, ook in verband met belangen van andere districten dan Zierikzee, de wet van 28 April 1897 tot stand, tot subsidieering van de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij ten behoeve van den aanleg van een aantal stoomtramlijnen op de zuidhollandsche en zeeuwsche eilanden, alsmede den aanleg van rijkswege van eenige havens en aanlegplaatsen.

Bij de behandeling der wetten van 9 Apr. 1877 tot vermindering van het aantal rechtbanken wist hij het behoud van die te Zierikzee van zijne medeleden te verkrijgen; het amendement tot opheffing dier rechtbank werd met 58 tegen 10 stemmen verworpen; de eenige reden voor behoud was bij den minister van Lynden de toenmalige slechte gemeenschap van Zierikzee met de overige deelen des lands.

Zeer verdienstelijk heeft van Kerkwijk zich omtrent de Staatsloterij gemaakt. Allerlei collecteurs, die niets dan tusschenpersoon tusschen het Rijk en andere collecteurs waren, verdienden daaraan groote sommen, door b.v. de loten van het Rijk te bekomen voor ƒ 60 en die tegen ƒ 69 te verkoopen; er waren er, die bij elke loterij (5 in de 2 jaren) 1800 en 1200 loten bekwamen, en daardoor zonder moeite ƒ42000 en ƒ 28000 's jaars verdienden. Hieraan werd door de wet van 23 Juli 1885, die na zijn herhaalden aandrang tot stand kwam, een einde gemaakt.

In de eerste jaren van zijn kamerlidmaatschap was hij veel rapporteur, later verzocht hij meestal, daarvan verschoond te blijven, volgens zijne levensbeschrijving, omdat hij tegenstander was van de lange verslagen, ‘vuilnisbakken waar ieder lid iets ingooit.’

Tweemalen is hem eene ministerieele portefeuille aangeboden, maar hij weigerde zulks steeds, ‘omdat hij zijn vrijheid daardoor meende te verliezen’.

Ook wist van Kerkwijk door zijn grooten invloed commissaris van tal van spoorwegmaatschappijen of commissaris bij de regeering van andere te worden, betrekkingen, die wel niet veel bezoldiging gaven, maar des te meer invloed. Van Kerkwijk heeft dan ook in vele zaken betrekkelijk spoorwegen, ook belgische (hij was in België goed bekend, doordat hij administrateur van de Antwerpen-Rotterdamsche Spoorwegmaatschappij was) belangrijke adviezen uitgebracht.

Toen in 1890 de Rijnspoorwegmaatschappij in de Exploitatie-maatschappij opgelost was, en deze en de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij ‘running power’ op verschillende lijnen van elkander, en verscheidene gemeenschappelijke stations bekwamen, waren er allerlei verschillen, tusschen deze beide maatschappijen, die men niet aan den rechter wilde onderwerpen. Men koos van Kerkwijk als scheidsrechter, een jaar is hij

als zoodanig werkzaam geweest, maar deze arbeid was hem te zwaar, zoodat hij in 1891 daarvoor bedankte.

Ook in jury's en commissiën voor buitenlandsche tentoonstellingen is van Kerkwijk veel benoemd; hij was daar een nuttig lid.

Op het laatst van zijn leven neigde hij soms naar den radicalen kant; zonderling was in 1894 zijne houding; hij stemde voor hetwetsontwerp-Taktot uitbreiding van het kiesrecht, en na de ontbinding der Kamer, toen de verkiezingen toch uitsluitend beheerscht werden door de kwestie dezer uitbreiding, verdedigde hij in eene haagsche kiesvereeniging met warmte de kandidatuur van Gleichman, een der groote bestrijders van het wetsontwerp-Tak.

Van Kerkwijk was ongehuwd.

Van zijn werken zijn de belangrijkste: Gebruik van electrisch licht bij het maken derdraaibrug overde Mark in Verh. K. Inst v. Ing. 1855/6; Aanteekeningen over telegrafen (Idem 1857/8); Beschrijving derin Nederland gebruikelijke telegraaftoestellen en inrichting der kantoren, met voorschriften voor gebruik en onderhoud (anoniem) ('s Grav. 1859); DeAtlantische telegraaflijn ('s Grav. 1859); Een woord over buitenspoorwegen ('s Grav. 1869); Geschiedenis van de invoering der electr.-magnetische telegrafie in Nederland in Nieuwe Verhand, van hetBataafsch Genootschap, 2e R., II (1870); Levensbericht van E. Wenckebach in Not K. Inst. b. Ing. 1873/4); De tollen op de Rijkswegen in Economist 1876; Een en ander over onze staatsspoorwegen, idem 1878; Het aftreden van het ministerie Kappeyne in Vragen des Tijds 1881; Volksvertegenwoordigers ambtenaren, idem 1881.

Een levensbericht van van Kerkwijk, door J.F.W. Conrad voornamelijk samengesteld naar eene autobiografie, waarin het goede te veel op den voorgrond gebracht en het kwade te veel verzwegen is, komt voor in de Levensb. Letterk. 1901,202.

Ramaer

< >