NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Hingman, johannes henricus

betekenis & definitie

HINGMAN (Johannes Henricus), geb. te 's Gravenhage 8 Aug. 1834, zoon van Johannes H.enAntje Pufkus, overl. aldaar 16 November 1897. Hij genoot onderwijs in zijn vaderstad; 1 April 1855 werd hij benoemd tot klerk aan het Rijksarchief; bij Koninklijk Besluit van 5 Mei 1867 werd hij benoemd tot commies-chartermeester, welk ambt hij tot zijn dood heeft bekleed. Hij heeft een zeer ruim aandeel gehad in de organisatie van het Rijksarchief, dat in zijn tijd gevormd is uit de combinatie van de verschillende archiefverzamelingen, die bij het Rijk in eigendom of beheer waren. Deze arbeid, door Bakhuizen van den Brink begonnen, is voor een zeer groot deel door Hingman voltooid. Daardoor ook kende hij het archief volkomen en was hij voor zeer velen gedurende lange jaren de betrouwbare leidsman in deze reusachtige verzamelingen. De voorloopige inventarisatie is grootendeels van zijn hand. Uit den aard der zaak was daardoor zijn historische kennis zeer ruim en uitgebreid; vooral het onderzoek van de geographische gesteldheid van de Rijn- en Maasdelta trok hem zeer aan, mede blijkens zijn studie De Maas en de dijken van den Zuid- Hollandschen Waard in 1421 ('s Grav. 1885).

Zie: A. Telt ing in Ned. Archievenblad, 1897/8,45 vlg.; P.L. Muller in Levensb. Letterk. 1897/8, 154 vlg.

Brugmans

< >