HIGT (Ernst Willem), geb. te Dokkum in April 1723, overl. na eene ziekte van weinige dagen te Alkmaar 22 Juni 1762, zoon van Tjeerd H., zilversmid en lid der vroedschap, enGeertruid Elisabeth Cramer.Hij verloor zijn vader vroeg en werd door zijne moeder in de leer besteld bij een chirurgijn te Groningen; maar weinig zin in het vak hebbende, keerde hij terug naar Dokkum, waar de rector der latijnsche school, bij welke zijn moeder den post van portierster bekleedde, hem in de latijnsche en grieksche talen onderwees, met zoo goed gevolg, dat hij zich reeds in 1740 of 41 naar de hoogeschool te Franeker kon begeven. Daar bijna 6 jaren geweest zijnde, deed hij zich 16 Sept. 1748 te Leiden als student in de godgeleerdheid inschrijven, doch kennis gemaakt hebbende met professor P.
Burman te Amsterdam, besloot hij af te zien van het predikambt en zich geheel aan de beoefening der fraaie letteren te wijden. Te Alkmaar, waar de rector Bernardus Pagenstecher in Februari 1749 overleden was, machtigde de vroedschap 12 Augustus burgemeesteren om met scholarchen Higt, wiens loffelijke testimonia zij aanboden en die zich tot het houden van convictores wilde verplichten, tot opvolger te benoemen, en besloot zij tevens om de opgeheven vierde school te herstellen. Hij moet als rector goed voldaan hebben, want 14 Oct. 1758 werd, op zijn verzoek, zijn traktement van ƒ 800 met een jaarlijkschen bijslag van ƒ 200 verhoogd. Hij was vóór zijne komst te Alkmaar 9 Nov. gehuwd met Dorothea Lemke;25 Febr. 1753 werd van hem gedoopt een zoon Tjeerd. Vele bevoegden hebben lof toegezwaaid aan de latijnsche en nederlandsche dichtwerken van H. Van eerstgenoemde verschenen:Carmen trochaicum in reditum veris, dictum Alcmariae in auditorio publico, a.d.
XXII Martii CbbCCLVIII (Alcm. 1758) gr. 4o. Deze lentezang werd met daarnaast geplaatste dichterlijke vertaling van P. Huisinga Bakker herdrukt te Amst.
1761 en 1780 in 8o.; PaxAquisgranensis carmine heroico publice celebrata Daventriae 1749, ook gedrukt achter de Feriae Daventrienses (Traj. ad. Rh. 1758); Oratio funebris, sive Elegia in obitum Celsissimi Arausionensium Principis Gulielmi Caroli Henrici Frisonis... Alcmariae in Auditorio publico dicta, die XXIXmensis Martii, CbbCCLII (Alcm. 1752); Carmina lugubria in obitum amplissimi prudentissimique viri Jacobi Josiae Vryburgh, j.u.d. civitatis Alcmarianae consulis ac senators etc. etc. etscholae constituendae triumviri. Defuncti a.d . 9 Martii CbbCCLV. Aet LXII (Alcm. 1755); Cantus Cygneus in aedis sacrae Alcm. minoris fata, conflagrataeXII Calend. Septembr. anni CbbCCLX, e cineribus deinde revocatae, enz. Met zijne nederduitsche overzetting ernaast. (Alcm. 1762); ook boven elkander in plano. Verschillende latijnsche gedichten van H. komen voor in de Carmina G. Hooft, L. van Santen, H.Z. Couderc, L. Schepper, P. d'Orville e.a. (Amst. 1770) en in de bundels Deliciae Poëtcae van L. van Santen (Lugd. Bat. 1783-96) en Th.v. Kooten (Duinkerken en Amst. 1792-1805) o.a. de latijnsche overzetting van Bionis carmina et Moschi epitaphium
Bionis vanValckenaer ende Ode in fragilitatem et inconstantiam vitae humanae naar het hollandsch van W i llem van Haren. Aan den van 1749 tot 1760 te Le i den i n 12 deelen u i tgegeven Nederl. Spectator verleende h ij z ijne medewerk ng. Ui t het latijn vertaalde Hi gt: S. Werenfels, Oratio de Utilitate Comoediae, waarachter hij deed volgen een Lofder Tooneelpoëzij (Leeuw. 1746); L.C. Valckenaer, Oratio de prisca et nupera rerum Belgicarum vicissitudine (Leeuw. 1749) enJ.Schrader's lijkrede op Willem IV (Leeuw. 1752).
Lofof inwijdingsdichten verschenen van hem op de professoren P. Conradi, C.H. Trotz en L.C. Valckenaer te zamen 1741 (op den laatste ook 1744, 48 en z.j.), prof. H. Venema 1745, mr.
P. Bondam en de professoren F. Winter en S. Koenig 1746, Willem Karel Hendrik Friso (‘Groete bij zijne verheffing tot Stadhouder’) 3 lierzangen 1747, prof. J. Alberti 1749, en N.
Lambsma en J. Cahai z.j.; huwelijkszangen op E.S.v. Burmania en R.M.v. Haarsma, A.F. Lambrechts en B.A.v.d. Meer, prof.
P. Burman en A. Knuyse, prof. J. Schrader en A.B. Schrader, W.
Coulon en A.J. Tholen 1746, Mr. S. Lambergen en S. Lambsma 1747, prof. N.
Ypey en E.H. Smit, prof. P. Burman en D.A. Six 1748, Mr. J.
Braam en A. Fontein 1749, J. de Kruyff en A.W. Tieboel, Q. de Blau en B.J. Bulderen 1750, ds. J. Althuysen en T.
Krab 1752; rouwdichten op professoren W.G. Muys en W. Loré 1744, op M.E. Burman - v.d. Streng 1745, prof. G. du Bois, de J.K.
Balck, A. Burman-Knuyse 1746, prof. D. Balck 1750, Willem Karel Hendrik Friso 1751, A. Balck-Lalane z.j.; voorts: Geboortezang voorden Erfprinse van Oranje en Nassau, Grave van Buren; Nederlands klagt een bede tot God, ter gelegenheid van het eeuwgetijde van den Munsterschen vrede; Op den algemeenen Vrede, te Aken gesloten (1748); Vaarwel aan de Dichtkonst (1752).
H. heeft ook een gedicht in de fransche taal gegeven vóór J.Althuysen's Friesche Rijmlerij (1755). Door A. Ypey is bezorgd eene bloemlezing uit de latijnsche en nederduitsche Gedichten van Ernst Willem High (Harderw. 1803), waarin biografie.
Bruinvis