HENDRICKSZ.(Lambert),bijgenaamdMoy Lambert,geb.indenBrielomstreeks 1550, overl. te Rotterdam 17 Mrt. 1625, is zijn loopbaan, zooals vele bekende zeekapiteins, als schipper op een koopvaardijschip begonnen. In die qualiteit kocht hij in 1588 een huis te Rotterdam, waar hij zich zeker toen metterwoon gevestigd heeft, daar hij later als L.H. van Rotterdam voorkomt. Blijkens zijn grafschrift heeft hij zich in 1590 of 1591 in dienst begeven van de admiraliteit op de Maas, waarvan hij in 1593 een der kapiteins genoemd wordt. In 1597 diende hij het land als convooier en ook in de volgende jaren schijnt hij vooral gebruikt te zijn om schepen veilig langs het Kanaal naar Frankrijk en Engeland te voeren. In begin Nov. 1605 had hij met den vice-admiraal van Holland, Jan Gerbrantsz., de wacht bij Duinkerken. In het daarop volgende gevecht van 11 Nov. klampte hij den duinkerker admiraal Adriaen Diericksen aan boord en vermeesterde hij met Jan Gerbrantsz. dit schip, in welk gevecht de admiraal sneuvelde. Het volgende jaar behoorde hij tot de vloot van Willem de Soete, heer van Haultain, welke bestemd was om op de spaansche kust de wacht te houden en de spaansche W.-I.-en O.-I.-schepen het binnen- en uitloopen te beletten. Wegens een lekkage in zijn schip was hij echter genoodzaakt een haven in Engeland aan te doen en achter te blijven. Datzelfde jaar echter gelukte het hem een spaansche bark te veroveren. Als schout-bij-nacht vergezelde hij in het voorjaar van 1607 den admiraal Jacob van Heemskerk op een nieuwen tocht naar de kusten van Spanje en vandaar naar de Straat van Gibraltar, waar een treffen met de spaansche vloot plaats greep, bij welke gelegenheid het spaansche admiraalschip S. Augustijn door Heemskerk en Moy Lambert geënterd en genomen werd. Zoowel de hollandsche als de spaansche admiraal sneuvelden, doch de Hollanders bleven na hardnekkigen en dapperen strijd overwinnaars. Een der gevangen officieren van het admiraalschip, don Gonsalvo Fernando Argasyl, later door de Staten-Generaal zonder rantsoen vrijgelaten, was in de verwoedheid van het gevecht zelfs geheel uitgeplunderd en moest door Moy Lambert van kleeren voorzien worden. Voor zijn dapper gedrag en de gewichtige diensten in de laatste jaren aan zijn vaderland bewezen, vereerden de Staten-Generaal hem 3 Sept. 1607 een gouden sifflet, ter waarde van 300 gulden. In de volgende jaren zijn geen gewichtige krijgsbedrijven van hem bekend. Hij begeleidde tal van convooien, naar het schijnt voornamelijk naar de Middellandsche Zee, hetzij onder den admiraal Haultain of zelfstandig als commandeur of schout-bij-nacht. Toen in Oct. 1611 op last van de admiraliteiten een vloot van 17 oorlogsschepen werd uitgerust tegen de zeeroovers, van welke natie ook, was Lambert van Rotterdam vice-admiraal daarover. Menig staaltje van dapperheid en beleid in den strijd tegen de turksche zeeroovers zou van hem te boeken zijn; zoo in het najaar van 1612, terwijl hij in 1614 vier turksche schepen verbrandde en na een zeeroover in Ierland op het strand gejaagd te hebben, gevaar liep deswege door den koning van Engeland gearresteerd te worden, welk lot hij slechts ontkwam door een nog te juister tijd ontvangen waarschuwing van de Staten-Generaal. In April 1616 werd hem gelast met nog twee schepen zich gereed te maken voor een tocht naar Algiers en Tunis om den nieuw benoemden consul der Republiek aldaar, Wynant de Keyser, daarheen over te brengen, die de vrijlating van meer dan 130 Nederlanders uit de slavernij zou trachten te bewerken en het tot stand komen van een verdrag met deze staten. Volgens zijn instructie zou Moy Lambert tijdens de onderhandelingen zich moeten wachten van vijandelijkheden tegenover de turksche zeeroovers, ten minste zoo dezen hem niet aanvielen, doch ook dan zou hij zich moeten bepalen tot gevangen houden en de gewone methode tegen zeeroovers, nl. om ze de voeten te spoelen, niet in praktijk mogen brengen. Ook aan andere ned. oorlogsschepen zou hij dezelfde instructie moeten overbrengen. Onze betrekkingen met beide zeerooverstaten waren in de volgende jaren, hoewel veel verbeterd, echter toch meermalen van dien aard, dat de commandeur, wien de beveiliging in de Midd. Zee was opgedragen, van tijd tot tijd meende hun een lesje te moeten geven. In Juni 1618 ontmoette hij met zijn negen schepen in de straat van Gibraltar een dertigtal rooverschepen van Algiers, waarvan hij verschillende veroverde, het volk over boord liet werpen; hij beschoot de stad Algiers zelf. Ook in 1619 en 1620 werd deze vergeldingspolitiek gevolgd. Na het eindigen van het Bestand werd de strijd opnieuw aangebonden tegen de Duinkerkers en in Oct. 1622 leden dezen bij Calais opnieuw een gevoelige nederlaag tegen hun ouden bestrijder, 6 Mei 1624 tot vice-admiraal benoemd, diende hij het land in die qualiteit nog geen jaar, maar werd nog door de St. Gen. 25 Oct. 1624 naar aanleiding van een gevecht met vier duinkerker schepen bij Duins met een gouden medaille vereerd. Op kosten van de admiraliteit op de Maas werd hij begraven in het koor der Groote Kerk no. 85, en een grafschrift op zijn zerk vermeldt in een lofdicht zijn roemrijke daden.
Door zijn tijdgenooten worden zijn voortvarendheid en de bekwame spoed, waarmee hij zijn lastgevingen uitvoerde, geprezen en van hem wordt verhaald, dat hij zoo populair was bij het scheepsvolk, dat zijn daden in menig lied werden bezongen. Hij was gehuwd met Neeltgen Aerts en zijn dochter Aertje, trouwde in 2de huwelijk met Joost van Coulster (I kol. 643).
Van dezen zeeheld bestaat een afbeelding in staalgravure door J.F.C. Reckleben en een penteekening berustende in het gemeente-archief te Rotterdam.
Zie: Rott. Historiebl. II, 607; III, 454 noot; Bronnen Gesch. Rott. II, 364; van Reyn, Gesch. Beschr. v. Rott. I, 286; van M eteren (1611) II, 193 vlg., 204, 233 vlg., 412; van den Bos, Leeven en Daaden derdoorl. zeehelden 148 vlg., 156, 211 vlg. (waar het gevecht van 1618 ten onrechte op 1619 geplaatst wordt), 300; Journ. Adm, Res. St. v. Holl. (10 April 1597), Res. St Gen. (3 Sept. 1607); Heeringa, Bronnen Gesch. Lev. handel (zie index); de Jonge, Ned. Zeewezen 1,209,230,232,235,238 (dat L.H. het leven verloor ‘strijdende voor het vaderland’, klopt niet met het grafschrift) 239, 518.
Moquette