HELMICHIUS (Wernerus), Warnerus,Warnardus,Wernherus,Willem, Weerniere, Helmigh, Helmychius, Helmiche, geb. 1550te Utrecht, gest. 29 Aug. 1608 te Amsterdam, was de zoon van Adriaen Jansz. Helmich, in 1562 raad en commissaris te Utrecht, en Gijsberta van Parijs van Lachmondt en broeder der 2 voorgaanden. Zijn eerste onderwijs zal hij wel hebben ontvangen in zijn vaderstad op de bloeiende Hieronymusschool. 5 Dec. 1566 liet hij zich als student inschrijven te Genève. Reeds na enkele jaren fungeerde hij er ook als docent; op zijn 19e jaar toch gaf hij grieksche en theologische colleges. Sub 10 Oct. 1570 komt zijn inschrijving voor in het album academicum der universiteit van Heidelberg. In 1574 hoorde hem Daniel de Dieu in de nederduitsche vluchtelingenkerk te Frankfort a.d. Main voorgaan. Haar predikant was hij echter toen nog niet. Dat werd hij niet voor het najaar van 1576, na het vertrek van Jan Seu (I kol. 1470) naar Middelburg. Nadat de Classis der vluchtelingenkerken in de Paltz hem had geëxamineerd, werd toen overeengekomen, dat hij, op een traktement van 120 gulden (dat 29 Dec. 1577 tot 140 gld. werd verhoogd) minstens één jaar de gemeente zou dienen. Overeenkomstig die afspraak bedankte hij in Dec. van dat jaar voor een beroep naar Brussel. 5 Jan. 1578 werd hem een som van 90 daalders, die hij schuldig was, kwijtgescholden, mits hij nog twee jaar blijven zou. Nog in de zelfde maand naar Zierikzee beroepen, bedankte hij voor dat beroep. 1 Apr. d.a.v. werd besloten dat hij met Peter Bisschop (kol. 117) op reis zou gaan naar Brabant en Vlaanderen, ter versterking van de daar gevestigde kerken. Ongeveer een halfjaar schijnt die reis in beslag te hebben genomen, terwijl zij zich tevens ook naar meer noordelijk gelegen streken heeft uitgestrekt. Want toen in Aug. 1578 zoowel de kerk van Antwerpen als die van Utrecht bij zijn kerkeraad een beroep op hem uitbrachten, moest het nemen eener beslissing daarop, wegens de afwezigheid van den eerstbetrokkene, tot na de herfstmis uitgesteld worden; en toen die tijd was aangebroken en Helmichius werkelijk terugkeerde, kwam hij niet alleen vergezeld van een utrechtschen afgevaardigde, maar ook van Utrecht uit, waar hij 24 Aug. had gepreekt en sedert - krachtens uitspraak der nationale synode te Dordrecht in Juni 1578 - eenige weken was gebleven. 21 Nov. viel het besluit dat men hem met Paschen naar Utrecht zou laten vertrekken (daar men meende dan een plaatsvervanger te kunnen hebben); een besluit, dat 3 Mei 1579 in dien zin werd gepreciseerd, dat hem toen verlof werd gegeven na den eerstkomenden Zondag te vertrekken. Op een gage van 300, later 400 gld. en 50 gld. voor huishuur heeft Helmichius te Utrecht tot 1589 gewerkt. Een aangenamen werkkring heeft hij er niet gehad. Juist in die jaren, dat hij er stond, vielen te Utrecht de moeilijkheden tusschen de besloten of Consistoriale gemeente, die een belijdeniskerk en toepassing van de tucht wilde, waarvan behalve Helmichius o.a., in dien tijd ook Nicolaes Sopingius en Herman Moded (zie dit deel), voorgangers waren, en de open of St. Jacobsgemeente onder Hubertus Duifhuys die tegenovergestelde denkbeelden voorstond. Aanvankelijk scheen wel de invloed der Consistorialen boven te drijven, vooral in de Leycestersche jaren, maar op den duur wisten toch de Duifhuysianen, gesteund door de politieken, dien invloed weer te breken. Toen in Oct. 1588 en 1589 beide malen de stedelijke regeering in anti-Leycesterschen geest werd veranderd, zoodat in 't eind van laatstgenoemd jaar nog slechts enkele aanhangers van den engelschen landvoogd in den magistraat zitting hadden, viel reeds 17 Dec. 1589 het besluit de consistoriale predikanten voor een tijd althans af te zetten en werd dies ook Helmichius genoopt zijn ambt neer te leggen. En wel werd hij - evenals later in 1605 nog eens - in 1591 en 1592 door de gemeente weer terugbegeerd, maar omdat de vroedschap niet van zins bleek mee te werken, is er van vervulling van dien wensch toch niet gekomen.
Intusschen waren die utrechtsche moeilijkheden niet de eenige dingen, die in die jaren Helmichius bezighielden. 1580 ging hij eenigen tijd naar Leiden ter stilling van de moeilijkheden met Coolhaes, een taak waarvan hij zich zóó kweet dat men hem 1581 in de kerk daar beriep, voor welk beroep hij echter bedankte. 1586 was hij scriba der nationale Synode te 's Gravenhage, en maakte in die kwaliteit, helaas verloren gegane acta op, die door zijn tijdgenooten zeer geprezen worden. In 1588 maakte hij met Sopingius en Daniël de Dieu een reis naar Engeland, om, uit naam der nederlandsche Gereformeerde kerkken, koningin Elizabeth te gaan ontraden vrede met Spanje te sluiten; 21 Juni kwam hij daartoe te Londen aan, 15 en 20 Juli werden de deputaten in audientie toegelaten om daar hun ‘vertooch’ aan te bieden, 12 Aug. waren ze weer te Vlissingen en den 18en daarop te Utrecht terug. Eindelijk ging Helmichius van 1583-1589 ook nog voor in de utrechtsche Waalsche kerk.
Na zijn afzetting is hij eerst nog wat te Utrecht gebleven, heeft daarna een paar maanden te 's Gravenhage gewoond en een beroep naar Dordrecht afgeslagen; in het voorjaar van 1590 werd hij predikant te Delft, waar hij gewoond heeft tegenover de Oude kerk. Niet lang heeft men hem daar evenwel rustig laten werken. Nadat ze ook voordien hem wel eens had benoemd, deed Sept. 1591 de leidsche academie opnieuw, en ditmaal een zeer ernstige poging om, tegen een traktement van ƒ 800. -, beslag op hem te leggen vooreen professoraat. Toch bleef hij aan Delft verbonden. Ofschoon hij zelf, hoewel schoorvoetend omdat hij zich niet berekend achtte, tot aannemen toch wel geneigd was - immers hij had, ook naar zijn eigen gedachte, meer aanleg voor de school dan voor de kerk - oefenden zijn kerkeraad en zijn gemeente zulk een pressie, dat hij besloot te blijven. Van 18 Oct. 1597-20 Febr. 1598 diende hij bij leening de kerk van Hoorn. Kort daarop bedankte hij voor een beroep naar Franeker. Maar Mei 1602
ging hij toch eindelijk naar elders. Nadat hij daarheen reeds herhaaldelijk vergeefs beroepen was geweest, vertrok hij toen als predikant naar Amsterdam, waar hij 12 Juni bevestigd is en tot zijn dood sedert werkzaam is gebleven. Hij ligt begraven in de Oude kerk, ter zijde van het koor.
Ofschoon hij niet sterk was, heeft Helmichius ijverig en veel gewerkt. Voor de eenheid van het verband tusschen de Gereformeerde kerken streed hij in zake de Duifhuys-gemeente en, in 1589, als deputaat der Zuid-Hollandsche synode in een kwestie met den graaf van Hohenlohe, die niet wilde, dat de predikanten in de stad en heerlijkheid Buren, waarvan hij namens prins Maurits administrateur was, bij de classe Gorinchem kwamen. Ook in 1602, toen hij opkwam tegen losmaking van dat verband door de kerken van Amersfoort, Rhenen en Wijck, die in de provincie Utrecht een provinciale kerk wilden vormen, geheel onderworpen aan de provinciale overheid. Eveneens werkte hij krachtig mee tot bevordering van de Nationale Synode der Nederlandsche Gereformeerde kerken, naar welke sedert 1605 de wensch opkwam; en in 1607 is hij dan ook niet slechts lid maar zelfs assessor geweest van den bekenden conventus praeparatorius.
Niet minder heeft hij naar zijn krachten meegewerkt aan de bevordering van vrede en orde in de kerken. In den nazomer en herfst van 1580, en nog eens omstreeks den overgang van 1581 tot 1582, trad hij met eenige anderen op als arbiter in de reeds genoemde zaak-Coolhaes te Leiden. Sept. 1581 poogde hij verzoening te bewerken in moeilijkheden te Amersfoort, naar aanleiding van het optreden van zekeren Michiel Andriessen. In 1594 en 1597 werd hij gewikkeld in bezwaren, die de kerk van Hoogmade werden aangedaan door het optreden van haar ambachtsheer Gerrit van Poelgeest. Voorts heeft hij onvrede uit den weg pogen te ruimen of aan het wegnemen van moeilijkheden meegewerkt: te Hoorn in zake Cornelis Wiggertsz.; te Loenen aan de Vecht (1606), waarde heer van Cronenburch den predikanten van de classe Amsterdam den toegang tot den kansel weigerde en een zekeren Villerius daarop toeliet; in zake Albert Jansz., die eigenwillig optrad eerst te Leerdam, en later te Tuyl bij Bommel; in zake Gillis van Couwenberch, eertijds ouderling der kerk van Mechelen, later ingedrongen predikant te Werkendam (1588), te Etten bij Breda en te Zuilichem in den Bommelerwaard; inzake Abraham Janssen, 1600 beroepen tot predikant te Waarder; in zake Petrus Aemilius (1604), die zich in de classe Edam als predikant trachtte op te werpen; en 21 Apr. 1603 en vervolgens in zake Adolphus Venator te Alkmaar.
Ter handhaving van de belijdenis trad hij op in de zaken: Herman Herberts te Gouda; Caspar Coolhaes te Leiden; Casparus van Bijgaerden te Delft; Adamus Billichius te Montfoort, later te Ingen bij Tiel; en Jacobus Arminius. Laatstgenoemde probeerde hij eerst in 1602 te weren van den leidschen hoogleeraarszetel, die door het overlijden van Franciscus Junius was vrij gekomen; later - toen deze pogingen vergeefsch waren geweest - beproefde hij door private gesprekken hem in confessioneele banen te houden; eindelijk trachtte hij zijn invloed onschadelijk te maken door de bijeenroeping eener synode te bewerken, die hem veroordeelen kon.
Behalve door al deze bemoeiingen in zake kerkverband en belijdenis, heeft Helmichius zich ook verdienstelijk gemaakt voor de Bijbelvertaling. Krachtens besluit der synode te Middelburg heeft hij zich in 1581 en vervolgens beziggehouden met de overzetting van het boek Job. De daaropvolgende synode van den Haag, in 1586, gaf alleen aan Marnix van St. Aldegonde opdracht. De particuliere synode van Zuid-Holland in 1587 wees met drie anderen hem weer aan. 1593 veranderde echter weer de opdracht. Toen werd opnieuw Marnix tot eenigen vertaler aangesteld, maar nu was Helmichius revisor. Eindelijk, na Marnix' dood in 1598, werd hij met Arent Cornelisz. en met Roggius uit Hoorn weer als vertaler aangewezen. Niettegenstaande hem daartoe een tijd later, zelfs een halfjaar lang, vrijstelling is verleend van een groot deel van zijn ambtswerk, is van de voltooiing van dezen arbeid echter toch niet gekomen.
8 Mei 1580 is Helmichius gehuwd met Elisabeth van Zuylen van de Haer, een dochter van Adriaen, deken van St. Jan te Utrecht en van diens eerste vrouw Cornelia de Wijs. Zij was een voortvarende en in de kerkelijke zaken levendig belang stellende vrouw, die na den dood van haar man, in 1611, te Amsterdam diacones is geworden en 14 Apr. 1626 is gestorven. Kinderen hebben ze wel gehad, maar hun namen zijn niet bekend. Misschien behoorden er toe de predikanten: Henricus Helmichius (1593, ofschoon ongeëxamineerd, voorganger van 's Gravenweerdt, 1594 toegelaten, nadat hij beloofde vlijtiger te studeeren, Juli 1595 door de particuliere synode afgezet, omdat hij voor den preekstoel niet deugde en in zijn leven onstichtelijk was, welke uitspraak 1596 werd bevestigd); Helmichius Helmichsz. (geb. te Utrecht, Juni 1629 geschikt geoordeeld voor den dienst in Indië, 1630 met het schip Deventer vertrokken, 7 Sept. 1631 predikant geworden te Amboina, waar hij 5 Sept. 1634 is gestorven; eerst gehuwd met Grietje Elberts, Febr. 1631 metJudith Gysbrechts ofGysberts, wed. van Pieter van den Hoeven (zie J. Hania, Wemerus Helmichius (Utr. 1895) 88 noot 1)enGerardus Helmichius, die 1605 te Leiden, tweemaal theses verdedigde, en later predikant te Honten of Hontenisse werd, daarna te Veenendaal, waar hij 1636 stierf).
Behalve twee broeders: Splinter en Johannes, hiervoor besproken, heeft Wernerus twee zusters gehad, waarvan de eene twintig jaar zijn oudere was en op 70-jarigen leeftijd stierf, dus van 1530 tot 1600 moet hebben geleefd.
Helmichius was niet alleen een geleerd theoloog, maar ook een welsprekend prediker, en een karaktervol mensch, zoodat Remonstranten en Contraremonstranten hem om strijd hebben geprezen. Wat zijn denkbeelden betreft, was hij overtuigd Contraremonstrant. Uit de mededeeling, aangaande zijn staan te Utrecht, dat hij slechts zelden, Moded daarentegen dikwijls over de praedestinatie sprak, heeft men wel willen opmaken dat hij geen Calvinist was. Maar genoegzame grond voor die meening bestaat toch niet. Wel schijnt hij echter uit zekere bedeesdheid wel eens niet zoo beslist te zijn opgetreden als zijn geestverwanten dat hadden gewenscht.
Behalve omstr. 120 brieven (2 onuitgegevene nog zie Catal. Fred. Muller- veiling van Rappard-Lüttge (1910) 140) kennen we van hem vier geschriften, n.l.: Treffelijcke predikatie op 't 1e vers van den X Vpsalm Davids, gepredickt... den 23 Jan. Ao. 1576 binnen Franckfoort (Amsterd. 1628), vroeger in de Boekerij der Remonstrantsche gemeente te Amsterdam te vinden, maar nu - naar het schijnt verloren; Grondich bericht van de wettelijcke beroepinghe der Predicanten ofte Kerckendienaren (Pamflet Tiele no. 978, Knuttel no. 1910) een populair geschrift van kerkrechtelijken aard, dat eerst na zijn dood, n.l. in 1611, te Delft is uitgegeven; het eveneens posthume Psalmorum Davidis et aliorum prophetarum Analysis, waarvan de eerste druk, van 1614, geheel verloren schijnt te zijn gegaan, en alleen de tweede door een exemplaar uit de Bodleiau, Library te Oxford, bekend is; Goliats Sweert ende Riedtstock... dat is, Antwoort op eenen Sendbrief Francisci Costeri, pater van de Jesuwijten tot Brussel (Leiden 1609), een populair werkje, soms onmatig scherp, nogal wijdloopig, reeds in 1598 geschreven, maar eerst na zijn dood gedrukt. Zijn weduwe droeg het op aan de Staten-Generaal, waarvoor ze, 28 Juli 1609, 150 pond kreeg.
Portretten van Helmichius zijn genoemd in de hoofdbron van deze levensbeschrijving: J.Hania Pzn., Wemerus Helmichius (Utrecht 1895) op bldz. 89 noot 1. Behalve daar, waar ook zoo goed als volledig de oudere litteratuur wordt opgenoemd, zie men: R. Fruin, Verspreide Geschriften VII ('s Grav. 1903) 239 n. 1; A.A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken ('s Grav. 1908) 230 noot 2; Troffel en Zwaard III (1900) een door Posthumus Meyes gepubliceerde brief; G.J. Vos Azn., Amstels kerkelijk leven van de eerste 60 jaren der vrijheid (Amst. 1903) register in voce, en bldz. 351; P.C. Molhuysen, Bronnen totde Geschiedenis derLeidsche UniversiteitI ('s Grav. 1913) register in voce; en documenten uit het archief der deutsch-reformierte Gemeinde te Frankfort a.d. Main.
van Schelven