NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Hasskarl, justus karl

betekenis & definitie

HASSKARL (Justus Karl), geb. 6 Dec. 1811 te Kassei, overl. 5 Jan. 1894 te Kleef (uit een zweedsche familie, die met Gustaaf Adolf naar Duitschland gekomen was, hij verhuisde 1817 naar Bonn, waar hij tot 1827 het gymnasium bezocht. Hierin vond hij geen bevrediging voor zijn natuurwetenschappelijke neigingen; vandaar dat hij het gymnasium verliet om tuinmansleerling te worden aan den botanischen tuin te Poppelsdorf bij Bonn. Daarna wijdde hij zich aan de studie der plantkunde, die hij echter onderbreken moest om in 1831 en 1832 zijn militaire plichten te vervullen. Bijna had dit militaire leven hem ontrouw aan de wetenschap gemaakt: als Justus zijn zin had mogen volgen, zou hij voorgoed militair geworden zijn. Op aandringen van zijn vader keerde hij weer tot de studie terug, was gedurende eenigen tijd in dienst bij de tuinbouwfirma Weyhe te Dusseldorf, maar moest ook deze betrekking tijdelijk opgeven om (najaar 1832) als reservist bij de troepen langs den Rijn ingedeeld te worden, terwijl de Franschen Antwerpen belegerden. Wegens ongesteldheid uit den militairen dienst ontslagen, kwam hij weer bij Weyhe terecht, maar nu als leider van diens botanischen tuin. Zijn eerste wetenschappelijke publicatie, een artikeltje over het bloeien van Cunninghamia sinensis in de Berliner Gartenzeitung, was voor zijn vader aanleiding hem in staat te stellen, zich goed voor te bereiden voor het ondernemen van wetenschappelijke reizen. Daartoe studeerde Justus van nu af plantkunde, waarvan de resultaten in een paar artikelen in Flora gepubliceerd werden, en daarnaast medicijnen.

Door bemiddeling van prof. Goldfuss te Bonn, bij wien Hasskarl tijdelijk assistent was, kwam hij in 1835 in verbinding met een rotterdamsch reeder, die hem in de gelegenheid stelde om met één van zijn schepen naar Indië te vertrekken. Zoo kwam Hasskarl in Sept. 1837 in Batavia aan, waar hij al dadelijk door zijn landgenoot Fritze, hoofd van den geneeskundigen dienst aldaar, voortgeholpen werd. In hem en in Diard, toentertijd dirigeerend lid van de ‘Natuurkundige Commissie’, vond Hasskarl krachtige beschermers, door wier invloed hij een aanstelling kreeg als assistent-hortulanus van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg; later werd zijn titel veranderd in dien van ‘botanicus’. Samenwerkende metTeysmann, den hortulanus, slaagde Hasskarl er in, den Plantentuin tot een werkelijk wetenschappelijke inrichting te maken, en de militaire dictatuur, waaronder de plantentuin sedert Hasskarl's aanstelling dertig jaren lang gezucht heeft, in zijn tijd vrijwel tot een macht te vervormen. Ook de tegenwerking, die de plantentuin ondervond van de zijde der ‘Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den Tuinbouw’ en haar directeuren, von Siebold en Blume, werd krachtig bestreden door de driemanschap Diard-Teysmann-Hasskarl. Na een zesjarig verblijf in de tropen was Hasskarl overwerkt, en moest om gezondheidsredenen verlof aanvragen; in Nov. 1843 vertrok hij, vergezeld van zijn vrouw, met wie hij 4 Apr. 1842 gehuwd was, naar Europa. Spoedig na hun vertrek uit Batavia overleed zijn vrouw, 27 Nov. 1843. De verloftijd in Europa deed H. weer geheel op krachten komen; vóór het eind van zijn verlof verlangde hij weer naar Indië terug. Begin 1846 zien we hem weer te Buitenzorg; wegens een geschil met de regeering nam hij echter spoedig zijn ontslag en keerde naar zijn vaderland terug, waar hij voor de tweede maal in het huwelijk trad en zich te Dusseldorf vestigde. De tijden, die nu aanbraken, waren voor hem zeer moeilijk; met letterkundig werk moest hij voor zich en de zijnen den kost verdienen, hij vertaalde bijv. Junghuhn's Java in het Duitsch, was secretaris van de ‘Handelskammer zu Düsseldorf’ en vond toch nog tijd, om wetenschappelijke onderzoekingen te doen.

In 1852 werd hem door de nederlandsche regeering, wier minister van koloniën de doortastende Pahud was, de eervolle maar moeilijke taak opgedragen te trachten zaden en jonge planten van den kinaboom uit Zuid-Amerika naar Java over te brengen. Hasskarl, die waarlijk niet al te dankbaar jegens onze regeering behoefde te zijn, nam die taak op zich, en volbracht haar, na het overwinnen van tallooze moeilijkheden en gevaren, waarbij meer dan eens zijn eigen leven op het spel stond, op de meest schitterende wijze. Onder het pseudoniem J.K. Müller vertrok hij 4 Dec. 1852 uit den Haag, kwam midden Febr. 1853 te Lima, van waar hij zijn tochten naar het binnenland ondernam, die meer dan een vol jaar in beslag namen. Eerst 26 Juli 1854 kwam hij weer aan de kust te Islay, bereikte 8 Aug. Callao, waar hem het ned. fregat ‘Prins Frederik der Nederlanden’ opwachtte, om hem naar Indië te brengen. Na een veel te lange reis, kwam hij 16 Dec. 1854 pas te Buitenzorg. Kort na zijn aankomst op Java kreeg hij bericht, dat zijn vrouw en 4 dochters, die zich aan boord van het koopvaardijschip ‘Henriëtte’ hadden ingescheept voor Java, slachtoffers van een schipbreuk geworden waren. Hasskarls verhouding tot de regeering was nog niet zooals het moest; wel had de regeering hem voor zijn verdiensten benoemd tot Directeur der kina-plantsoenen, met den rang van assistent-resident, maar toch schijnen ertusschen Hasskarl en Junghuhn, die in dien tijd ook op Java was, onaangenaamheden te zijn voorgevallen, zoodat H. midden 1856 Java met verlof verliet. Na Aug. 1857 voor de derde maal gehuwd te zijn, vroeg en verkreeg hij ontslag uit 's Lands dienst, waarbij hem een pensioen van ƒ 1000.-werd toegekend. Na zijn huwelijk vestigde hij zich te Kleef, en wijdde hier zijn verdere leven aan de wetenschap; o.a. legde hij een uitvoerig herbarium aan van europeesche planten, welk herbarium door ruil, aankoop en geschenken (o.a. van Teysmann) later ook een aantal niet-europeesche planten bevatte, en voortdurend op de hoogte van de nieuwste litteratuur gehouden werd. In 1892 bood hij zijn herbarium aan onze regeering ten geschenke, waarvoor hem de ‘gouden medaille, wegens verdienste ten opzichte van 's Rijksverzamelingen van wetenschap en kunst’ verleend werd.

Het buitenland huldigde Hasskarl door zijn benoeming tot doctor honoris causa aan de Universiteit Greifswald; verschillende wetenschappelijke genootschappen telden hem tot hun eereleden.

Hasskarls voornaamste werken zijn: Tweede Catalogus der in 's Lands Plantentuin te Buitenzorggekweekte gewassen (Batavia 1844); Retzia sive observationes botanicae (1856); Aanteekeningen overhetnut, doorde bewoners van Java aan eenige planten van dat eiland toegeschreven, uit berichten der inlanders samengesteld (Amst. 1865); Horti Malabarici clavis nova in Flora, 1861 en 1862; Neuer Schlüsselzu Rumpfs Herbarium Amboinense in Abhandl. d. Naturf. Gesellsch. Halle 1866, en een aantal tijdschriftartikelen in Flora, Oesterr. Botan. Zeitung enz.

Zie over Hasskarl's amerikaansche reis: Karl Müller, Die Verpflanzung des Chinabaumes und seine Cultur in ‘UnsereZeit 1873, 62 vv., 186 vv. en 258 vv.; W.H.de Vriese, DeKinaboom uitZuid-Amerika overgebragtnaarJava ('s Grav. 1855).

Korte biografieën in Teysmannia 1894, 129; Indische Mercuur 1894. m. portr.; Indische Gids 1894,1, 290; Vragen van den Dag 1911,928;zieookE.Carthaus in Tropenpflanzer, XVI (1912) 387.

Sirks

< >