HALBERTSMA (Justus Hiddes), geb. te Grouw23 Oct. 1789, gest. te Deventer 14 Febr. 1869, gesproten uit een oud friesch geslacht, ging op 11-jarigen leeftijd ter kostschool bij Jhr. Waubert de Puiseau te Leeuwarden, werd in Aug. 1800 ingeschreven als leerling van het stedelijk gymnasium aldaar, ging na 3 jaar over tot de Rectorsschool, aan wier hoofd toen de voortreffelijke Valentinus Slothouwer stond, genoot zijn godsdienstige opleiding bij den humanen doopsgezinden leeraar Jan Brouwer, in wiens familiekring hij werd opgenomen, toog in 1807 naar de kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam, studeerde daar theologie, werd tot het leeraarsambt bevorderd en ontving het volgend jaar een beroeping naar Bolsward (1814). Hij trad in het huwelijk met Johanna Iskje Hoekemauit Workum, studeerde de noordsche talen en maakte studie van Gysbert Japiks. Voor dezen dichter, die hem een incarnatie was van den frieschen geest, wenschte hij een gedenkteeken opgericht te zien en dit plan werd 7 Juli 1823 tot uitvoering gebracht door de onthulling van een borstbeeld in de St. Maartenskerk te Bolsward, waarbij hij de feestrede hield. Dit feest was de vonk voor een nieuwe opleving van den frieschen geest en Halbertsma kwam er door in aanraking metfriesche edellieden, geleerden, historici en dichters, zooals Jhr. v. Humalda, Prof. E. Wassenbergh, Ds. R. Posthumus, J.C.P. Salverda, Mr. J.W. de Crane, H. Amersfoordt en ook met Bilderdijk, die eenige verzen van Gysbert Japiks voor hem in hollandsche dichtmaat overzette. Hij was inmiddels van standplaats verwisseld door het beroep naar Deventer (1821). Doch Frieslands taal en volk bleven de liefde van zijn hart innemen. Zijn broeder Eeltje had eenige friesche dichtstukjes gemaakt; zelf voegde hij daaraan korte stukjes toe, wier eenvoud in denkbeeld en uitdrukking met zout besprengd was en zoo ontstond de Lapekoerfen Gabe Skroar, een boekje dat een nieuw tijdperk in de letterkunde van Friesland inluidde. Het droeg zijn naam naar een kreupelen kleermaker ergens tusschen Bolsward en Franeker, die vroeg stierf en in wiens voddenmand, naar 't heette, eenige ‘sangkjes en rymkes’ gevonden werden. Het telde slechts 36 bladzijden en was niet in den boekhandel te koop. De oplaag werd bestemd als geschenk voor vrienden en bloedverwanten. Doch de stukjes vonden een zoo ongemeenen bijval, dat de broeders gaarne besloten een grootere uitgave in het licht te geven. Deze verscheen in 1829 met een aantal verzen en prozastukken vermeerderd. Nu was de deelneming algemeen en de gansche oplaag binnen drie maanden uitverkocht. In 1834 verscheen al weer een vermeerderde druk. Het volk was opgetogen over de welluidende verzen van ‘Dokterom’ met hun kostelijken humor en diep gevoel. En wie kon een morgen bij den boer en een kraamvisite beschrijven als dominee Joost? Zoo werd de Lapekoer het friesche volksboek bij uitnemendheid. (De 4e druk der Rimen en Teltsjes verscheen te Deventer 1895).
Telken jare bracht Halbertsma eenige weken in Friesland door vooral opzijn zathe Westerein onder Workum. En van daar uit maakte hij studie van de verschillende friesche gouspraken, zoowel tusschen het Flie en de Lauwers als op de Waddenen Noord-Friesche eilanden. Zijn fijn taalgehoor beluisterde overal de gesprekken der landbouwers en telkens kwam hij terug met een schat van nieuwe woorden, spreekwijzen, spreekwoorden, anekdotes enz., alles materiaal voor zijn Lexicon Frisicum, een levensarbeid, dien hij niet heeft mogen voltooien. Zijn vriendschap met Jhr. W.A. van Haren, zoon van Jhr. O.Z. van Haren, op den huize Vogelsangh te Veenklooster, en het geschenk van een aanzienlijke collectie familiepapieren der van Harens stelden hem in staat twee belangrijke geschriften over dat geslacht het licht te doen zien, n.l. Fragmenten betreffende het geslacht der van Haren's (Deventer 1829) en Letterkundige Naoogst II (Deventer 1845). Om zich geheel aan zijn litterarische studiën te kunnen geven, bedankte hij in 1856 voor het leeraarsambt. Niet lang daarna ontving hij van prins Louis Lucien Bonaparte te Londen de vereerende uitnoodiging om het Evangelie van Mattheus in het Friesch te bewerken. Drie maanden lang heeft hij toen van den vroegen morgen tot den laten avond niet anders gedaan dan de vertaling driemaal over te werken. In Januari 1858 had hij het genoegen zijn bewerking voltooid en onder den titel Het Evangelie van Mattheus vertaald in het Land- Friesch op kosten van den Prins gedrukt te zien. Een van zijn lievelingsgedachten was, dat het Friesch Genootschap een kabinet van oudheden zou bezitten. Toen in 1853 de Gedeputeerde Staten van Friesland in het Paleis van Justitie te Leeuwarden daarvoor een lokaal inruimden, bood hij een keurcollectie antieke voorwerpen, meest van Hindeloopen afkomstig, daarvoor ten geschenke aan. Hij schreef ook een klein, doch gulden boekje, Programma voorFrieslands Kabinet van Oudheden (1855), waarin hij de Friezen aanspoorde zijn voorbeeld te volgen. In 1865 schonk hij het grootste gedeelte zijner rijke bibliotheek aan de Provincie en bij uiterste wilsbeschikking van 1 Sept. 1867 legateerde hij aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland het overige gedeelte van zijn verzameling boeken en manuscripten, waaronder zijn schat van bouwstoffen voor het Friesch woordenboek, dat hij voor eigen rekening had laten drukken. Toen daarvan 1000 kolommen waren afgedrukt, bezweek deze Standfries in merg en been, 80 jaar oud. Hij was een man met een onafhankelijk karakter, overhellende tot hoekigheid, stugheid en sarcasme. Hij had oog voor alle openbaringen van het rijkgeschakeerde volksleven. In dat opzicht was hij een echte zoon der Romantiek. Deswege haatte hij den centralisatiegeest van het liberalisme. Hij was een scherpzinnig taalvorscher en zijn stijl kenmerkt zich door groote oorspronkelijkheid en frischheid. Het Frysk Selskip liet 28 Mei 1879 een eeresteen met kopstuk in medaillon plaatsen in zijn geboortehuis te Grouw.
Zijn voornaamste geschriften zijn behalve de reeds genoemde: Hulde aan Gysbert Japiks bewezen, in de Sint Martinikerk te Bolsward, op den
7 Juli 1823 (Deventer 1824); De Doopsgezinden en hunne herkomst (Deventer 1843); Aanteekeningen op het 4de deel van den SpiegelHistoriael van Jacop van Maerlant (Deventer 1851). Verder schreef hij vele kleinere opstellen voor den OverijsselschenAlmanak over dialecten, folklore en oudheidkunde, en plaatste in de Vrije Fries levensbeschrijvingen van Rinse Posthumus, Petrus Wierdsma, Petrus Brandsma en Eelke Meinderts. De volledige lijst en een levensschets gaf W. Eekhoff in de Vrije Fries 1873, zijn litograf. portret van E. Desmaisons en een onbekende.
Zie: Eelco Verwijs, in Ned. Spectator 1869, 97; Inleiding van W. Eekhoff op de Rimen en Teltsjes (Deventer 1895). Zijn collectie brieven in de Prov. Bibliotheek te Leeuwarden; Sljucht en Rjucht, 1898, no. 4; In praetsje oer Domeny Joastvan J.B. Schepers in Deventer Courant 5 Maart 1869; in Vrije Fries, 1914 mijn opstel Worp van Peyma en zijn vrienden; Fr. Volskalm. 1891,63-99.
Wumkes