HAACK (Petrus), geboren te Brielle 10 Oct. 1747, overleden te Amsterdam 27 Juli 1824, werd, na bevorderd te zijn tot proponent, op 22-jarigen leeftijd in 1769 tot predikant te Noordgouwe beroepen. In 1774 verwisselde hij deze plaats voor Zwartewaal, ging in 1777 naar Sommelsdijk, en 1782 naar Breda, waar hij 1784 hoogleeraar titulair werd in de godgeleerdheid en gewijde geschiedenis. In 1789 vertrok hij naar Amsterdam, bevestigd ald. 22 Nov. 1789. Nadat hij in 1796 als predikant te Amsterdam om politieke redenen was ontslagen (hij weigerde den eed af te leggen, daar hij zeer Oranjegezind was), arbeidde hij eenigen tijd bij de Ned. Herv. Gemeente te Hamburg en Altona. In 1804 werd hij weder aangesteld als predikant en vervulde met ijver en kracht zijn ambt tot weinige dagen voor zijn dood; Hij werd begraven in de Westerkerk te Amsterdam. Hij was niet alleen een man van bizondere gaven maar tevens een vurig en ernstig spreker, waardoor hij zoowel zijn talrijke toehoorders medesleepte als met vrucht in zijn gemeente arbeiden bleef. Ten zeerste betreurd door zijn vrienden en vooral door zijn bejaarde weduwe en kleinkinderen - de kinderen van zijn eenigen zoon, dien hij nog had zien sterven, een diepe droefheid op zijn hoogen leeftijd - was zijn verlies te grooter omdat zijn krachtige gezondheid zulk onverwacht einde niet had aangekondigd. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en van de Maatschappij van Landbouw te Amsterdam; assessor van het Classic. Bestuur van Amsterdam.
Behalve portretten van hem vermeld en beschreven bij F. Muller No. 2084-2089, bestaan er nog afbeeldingen, een gegraveerd en uitgegeven te Hamburg in 1803 door Lund en een van C.H. Hodges in 1805 uitgegeven te Amsterdam bij J. Groeneveld Jz. In de Zelandia illustrata een silhouet in medaillon met omschrift: ‘Hij die op Sions muur ons toeroept zondaar waak! Zijn zeggenskracht bewijst, vertoont dees prent in Haack’. met bijgaanden brief d.d. 17 Oct. 1786.
Uitgegeven werken van hem zijn:
Hetleven van Paulus denApostel, in kerkelijke redevoeringen (3 deelen 1804). In uitvoerig voorbericht schrijft hij een verhandeling: Over den oorsprong en de privilegiën der Gereformeerden in Altona en Hamburg. Ook gaf hij uit: De leer der waarheid, die naar de godzaligheid is volgens den Heidelbergschen Catechismus (1800); De overeenstemming der evangelisten in ljdens en feeststoffen (1795); Het leven, de leeren de daden van den Verlosser (Amst. 1825); Israels dankbaerheid over hunne verlossing uit de vrijhandel en godsdienst-drukkende heerschappij der Egyptenaren. Voorgestelt, in eene Redevoering over Exodus XV: 13 ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der heilrijke Hervorming in de gemeente van Sommelsdijk (Rott. en Sommelsdijk 1779.8o); Verhandeling over de lastering tegen den H. Geest, ten betoge dat de onvergeeflijke zonde tans niet meer gevonden word (Breda, 1786. 8o); Antwoord op de vraag, betreffende de beste en minstkostbare middelen, om het gebrek van goede krankbezoekers in dienst der O.I. Comp. te verminderen en dezelve van den last derkwalen te bevrijden Met zilver bekroond, geplaatst in Verhandelingen van 'tZeeuwsch gen. der Wetensch. te Vliss. XIV (1790) 76. Ook wordt hij gehouden voor den schrijver van het: Adres aan alle de respective Hoogeerwaardige Synodale Vergaderingen der Hervormde Nederduitsche gemeenten dezer landen, die dezen jare zullen gehouden worden, tot redres van de voorkomende gebreken in de nieuwe Evangelische gezangen, zoo ten aanzien van de Hervormde leer, als die der taal en dichtkunde door en van wegen een aantal Leeraren, Ouderlingen, Diakenen en leden der gemeenten in ons Vaderland. (Amst. 1807). Hiertegen kwam een ander schrijver op in: Briefvan Philadelphus aan den opsteller van het adres enz., (Leiden 1807) (zie Bibl. van Theol. Letterk. VI, 123-125 en III, 730-743). Ook als dichter genoot Haak eenige bekendheid.
In Gedenkzuil opgerigt ter gedachtenis van Neerlands Heil en Oranjes Zegepraal komt van hem een gedicht voor onder de zinspreuk ‘Tandem bona causa triumphat’. Ook gaf het Haagsche dichtgenootschap hem het accessit wegens beantwoording van een prijsvers De verheerlijking van Christus op den berg en dichtte hij wat op zijn grafzerk staat uitgehouwen:
Dat alles wat ik was of had de dood mij roove;
Gods waarheid wankelt niet, wie immer op haar bouw, 'k Geloofde in Jezus en ik stierf in dat geloove, Mijn stof rust in dit graf, op zijn verdienste en trouw.
Dat Haack ook zijn vijanden had, blijkt vooral uit den Schimpbrief hem 16 Nov. 1793 door Philalethes geschreven (NavorscherXLII (1892).
Zie: Nagtglas, Levensb. v.Z. I, 313; NavorscherVII, 253, 254; VIII 134, 238, 239, 300.
de Waal