GREVIUS (Johannes), de Greffofde Greve, werd omstreeks 1584 geboren te Büderich aan den Rijn, in het hertogdom Kleef. Zijn vader Johannes de Greve behoorde tot een aanzienlijk geslacht, waaruit vele burgemeesters en schepenen der stad Kleef in de 16e eeuw zijn voortgekomen.
Hij was in dienst van den hertog en werd in 1584 burggraaf te Büderich. Zijn zoon Johannes bezocht eerst een school te Wesel, waar hij studeerde onder Joh. Brant, dan een hoogere school te Herborn en waarschijnlijk ook te Burgsteinfort, waar hij onder Conrad Vorstius studeerde. Eerst heeft hij in Arnhem gepredikt. In 1606 werd hij als proponent beroepen naar Heteren en Randwijk, en in 1610 als predikant naar Heusden. Daar huwde hij Josina van Ravensteyn.
Hij woonde in dat jaar de vergadering bij waar de Remonstrantie is opgemaakt, en onderteekende haar. Tegenover hem werd in 1617 Gijsb. Voetius beroepen. Bij de omkeering van de vroedschap en den kerkeraad in 1618 werd Grevius afgezet, waartegen hij vergeefs protesteerde bij de Staten en de prov. Synode te Delft. Na de Dortsche Synode weigerde hij de Acte van Stilstand te teekenen en werd verbannen naar Waalwijk. Aldaar en te Antwerpen hielp hij mede aan de stichting der remonstrantsche broederschap in 1619. Heimelijk keerde hij terug en predikte herhaaldelijk, maar week weder uit naar Wezel. Daar werd hij uit de gemeente gestooten en trok naar Emmerik. Vijanden uit Wezel verrieden hem hieraan een hollandschen officier, die hem naar den Haag bracht en aal het gerecht overleverde. Hij werd 3 Juni 1620 veroordeeld tot levenslange gevangenschap in het Rasphuis te Amsterdam evenals zijn geestverwant Sam.
Prince. Uit de harde gevangenschap werden zij 12 Oct. 1621 verlost door Dominicus Sapma. Hij predikte heimelijk nog te Amsterdam, begaf zich toen naar Holstein, waar hij 3 Oct. 1622 te Frederikstad de lijkrede hield voor Conr. Vorstius, en ging toen naar Hamburg. Op onbekende wijze is hij op een reis naar Spiers omgekomen. Gedurende zijn gevangenschap, waar hem theologische boeken werden geweigerd, bestudeerde hij rechtskundige werken en schreef Tribunal reformatum, het eerste pleidooi tegen de pijnbank, een uiting van echt christelijke humaniteit, waardoor hij de voorlooper is geworden van een geadelde rechtspleging.
Het boek verscheen te Hamburg 1624 en is vertaald door Dan. Jonktijs onder den titel De pijnbank wedersproken en bemagtigt (Rotterdam 1651). Lang veroordeeld en bestreden, vonden zijne denkbeelden eerst anderhalve eeuw na zijn werk hier en in Duitschland ingang.
Zie: Brandt, Hist. der Reform. III en IV passim; Moller, Cimbria Literata II, 249; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert II; A.C. Duker, Gisb. Voetius I, 126; H.
IJ. Groenewegen, De Remonstrantie28; Rud. Kayser, Joh. Grevius in Protest. MonatshefteXV, 354; Ph.v. Limborgh, Epp. Eccles. deelteenige brieven van Grevius mede.
Groenewegen