NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Graaf, lieuwe willemsz

betekenis & definitie

GRAAF (Lieuwe Willemsz.), geb. te Harlingen in 1652, gest. te Amsterdam in 1704, zwierf al vroeg, gelijk vele Friezen, op zee en voer van Harlingen als schipper op Hamburg en wellicht ook plaatsen aan de Oostzee. Hoewel geen wetenschappelijke opleiding hebbende genoten, was hij een liefhebber der wis- en sterrekunde, had zich toegelegd op waarnemingen aan den hemel (men schrijft hem vóór 1689 de uitgave van een Exemplare tafel toe) en peinsde reeds sinds 1671 over de zoolang gezochte oplossing van het vraagstuk der vinding van de lengten op zee. Onder andere schrijvers ook een latijnsch werk van den kieler hoogleeraar Matth. Wasmuth over tijdrekening in handen gekregen hebbende, deed hij het, het latijn onkundig, voor zich vertalen en gaf het op eigen kosten uit als Kort begrip van de algemeene herstellinge des tijds door de tafelen ('s Grav. 1689). Na kennismaking met Wasmuth meende hij de oplossing van het vraagstuk, die hij beweerde van God zelf ontvangen te hebben gelijk hij in zijne geschriften meer van den bijbel uitgaat dan van astronomie, gereed; hij verkocht om geld te krijgen, zijn schip en bood zijn voorstel aan de Staten-Generaal aan ter verwerving van octrooi. Bij examinatie in de zitting van 29 Mrt. 1689 met Chr. Huygens en den leidschen hoogleeraar de Volder bleek dat hij de lengte wilde afleiden uit het achterblijven of rechtloopende beweging van de maan ten opzichte van de sterren en de zonderlinge meening te hebben, dat de zonnecirkel niet 28 jaren, maar 112 beliep. Na inlevering van een opstel, omstreeks half April in commissie besproken, diende zijn zaak wederom voor de Staten-Generaal 22 Apr. 1689 in tegenwoordigheid van Johan Stampioen (II kol. 1358) en nogmaals 23 Apr. in die van Huygens en de Volder, met welken laatste hij felle disputen had, gelijk ook de franeker hoogleeraar Fullenius (kol. 427) en weldra ook diens zwager Balthasar Bekker beiden een Brief (11 Mei 1689) tegen hem en zijne vinding publiceerden. Met den hem meergenegenen Stampioen, maarden hem weervijandigen Abraham de Graaf als examinateurs, diende de zaak ook 28 Juni 1689 voor de Raden der Staten van Holland. Voor de uitgave van de uiteenzetting van zijne methode gelukte het hem echter van de Staten-Generaal octrooi en een subsidie van ƒ 2000 te verwerven. Tegen zijne bestrijders gaf hij intusschen uit een Eenvoudig en onvervalscht verhaal van 't voorgevallene (metbriefaan Balth. Bekker) (1689). Tegen Fullenius' Brief.... meteen berightvan B. Bekker (Amst. 10 Oct. 1689) richtte hij een Tegen-bericht met geneesmiddel (achter het Eenvoudig verhaal); tegen twee geschriften van Fullenius een Gedwongen verdediging (1690), beantwoord door Fullenius' Vergelijking (1690), terwijl tegen de Brief van den groninger Koersma (1690) een Kortbescheid (1690) deed drukken; ook gaf hij dit jaar nog Ephemerides (1690). Eerst het volgende jaar verscheen zijne Eerste opening.... van de waere vinding (Leeuw. 1691), waarna men over de zaak nog heeft van Balt. Bekker een Nabericht, gevoegd achter den herdruk van zijne Bedenkingen van de beteekeninge derkometen (Amst. 1692). Niet lang daarna ging Gr. te Amsterdam een school openen, waarschijnlijk tot onderwijs van zeevarenden. Aanvankelijk in 1690 in den Haag vriendschap gesloten hebbende met een anderen zoeker, Andreas van Luchtenburg, die ook voorstellen van het vinden der lengten in druk had doen uitgaan, geraakten zij in vijandschap, toen deze zich uit Zeeland ook te Amsterdam vestigde om les te geven, had met hem verschillende openbare disputen, o.a. in het begin van 1695, waarover Jan Stiffry en Math. Soetens tot examinateurs door hen werden gekozen en waarover eerstgenoemde rapport heeft gegeven in een Waarachtigh verhaal van al 'tgeen gepasseert is zedert den 3de Januarij 1695 tot den 2de Februarij daaraanvolgende inkluys tusschen Lieuwe Willems Graaf en Andreas van Luchtenburg (Amst. 1695). Weldra gaf Gr. nog eene Algemeene en zeedige wederlegginge (Amst. 1696) en ten slotte, met opdracht dd. Amsterdam 14 Juli 1694, en herdruk zijner verhandeling over het vinden der lengten en een verbeterde druk der sinustafels van Claes Jansz. Vooght,de Nieu gepractiseerde oeffening der stuurlieden (Amst. 1698, herdr. 1711). Tegen de methoden van hem en van Luchtenburg schreef ten slotte nogDirk Slikker een Klaar bewijs over het onmogelijk enz. (Amst. 1703).Onder de afbeelding van Gr. door Sterrenbergh wordt hij genoemd: ‘Descartes geesel’; een andere van 1690 draagt een gedicht door Daniel van Dalen, een derde een vers van den doopsgezinden vermaner Adr. Spinniker.

Zie: Schijn en Maatschoen, Gesch. dermennoniten III (Amst. 1745) 433-484 (met het laatstgenoemde portret); Navorscher I (1851) 183,265; van der Linden, Bibliographie van Balth. Bekker ('s Grav. 1869); Bierens de Haan, Bibliographie néerl. (Rome 1883) 21, 93, 108, 153, 174, 252 en 266; Chr.

H uygens, Oeuvres complètes IX (La Haye 1901) 315, 317, 352, 400 en Knuttel, Balthasar Bekker ('s Grav. 1906) reg.

de Waard

< >