NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Gevers, mr. hugo

betekenis & definitie

GEVERS (Mr. Hugo), geb. te Rotterdam 26 Oct. 1765, gest. te 's Gravenhage, 8 Jan. 1852, tweede zoon van Paulus Gevers (1 kol. 935) en Jacoba Maria Cornets de Groot. Hij werd 5 Juli 1780 en 5 Juli 1782 te Leiden als student, de laatste maal in de rechten, ingeschreven en promoveerde op stellingen in de rechten 9 Dec. 1786; hij was reeds vóór die promotie (1784), dank zij den invloed zijns vaders, schepen der waterschappen om Rotterdam; 1787 werd hij schepen van Schieland, maar in het volgende jaar verhuisde hij in verband met zijn ijverig patriotische beginselen en zijn huwelijk naar Dordrecht, waar hij sedert tot 1824 gevestigd bleef, aanvankelijk als koopman. Hij bleef ijverig patriotschgezind gelijk zijn vader, met wien en wiens vrienden onder de uitgewekenen van 1787 hij in nauwe betrekking bleef, zooals blijkt uit een brief aan Robespierre dd. 25 Maart 1794, waarin hij bij dezen aandringt op de bevrijding ook onzer Republiek en zich ‘sansculotte batave’ noemt. Hij kwam dadelijk na de omwenteling te Dordrecht dan ook in de stedelijke municipaliteit en werd in Mei door Dordrecht en de Merwedestreek afgevaardigd naar het college der Provisioneele Representanten van Holland. Hier werd hij, welsprekend en vol ijver als hij was, spoedig een der acht leden van het hollandsche Comité van Waakzaamheid en als vice-president en president der vergadering een der invloedrijkste leden van dit staatslichaam gelijk van de beide Nationale vergaderingen (1796-1798), waarin hij lid werd van het comité voor de buitenlandsche zaken. Als zoodanig was hij een der voornaamste doordrijvers van het uitzeilen der bataafsche vloot, die Oct. 1797 bij Kamperduin vernield werd. Hij toonde zich in die vergaderingen een ijverig, eerlijk, moedig en overtuigd unitaris en stond in nauwe betrekking met den gematigden franschen gezant Noël, hopend met krachtigen steun derfransche regeering een gematigd unitarische grondwet te verkrijgen gelijk hij dit later trachtte te doen in samenwerking met diens opvolger Delacroix, die echter liever met de uiterste unitarissen, de z.g. Jacobijnen, samenwerkte en een hem aangeboden constitutieplan van den meer gematigden Gevers en de zijnen niet wilde doen invoeren. G. werd dan ook bij den staatsgreep van Jan. 1798 met een aantal andere leden door de uiterste unitarissen onder leiding van Vreede e.a. gevangen genomen, en in den Haag, later te Delft geïnterneerd, totdat de nieuwe staatsgreep van Juni daaraanvolgende ook hem kwam verlossen; zijne dordtsche vrienden hadden tevergeefs getracht door een verzoekschrift zijne vrijstelling van de tijdelijk heerschende partij te verkrijgen. Hij trok zich sedert terug uit de actieve politiek, waarvoor zijn eerlijk en rechtschapen gemoed in die dagen hem afkeer had ingeboezemd, bleef met vele leidende personen in correspondentie, o.a. met Valckenaer en Wiselius zoowel als met Schimmelpenninck, en werd in 1799 lid van het gerechtshof voor het departement Schelde en Maas te Dordrecht, waar hij zich verder in allerlei stadsbetrekkingen verdienstelijk maakte, van 1806-1810 ook als lid van het bestuur van het loodswezen op de Maas, na 1811 weder als lid der municipaliteit onder fransch bewind.

Met ijver nam hij deel aan de omwentelingsbeweging van 1813 en werd thans een der ijverigste medewerkers daaraan; in de zeer blootgestelde stad, die telkens door de Franschen weder bezet werd, bewees hij als lid van het tusschenbestuur gewichtige diensten en werd daarvoor later door zijne medeburgers gehuldigd. Hij werd 19 Nov. 1813 lid van het tusschenbestuur; in Mrt. 1814 opgeroepen onder de notabelen, die over de grondwet zouden beslissen; raadslid 29 Dec. 1815; een der 4 burgemeesters van Dordrecht, 1815-4 Jan. 1824; van 1821-1823 tevens voorzitter der dordtsche rechtbank. Zijne benoeming tot raadsheer in het Hoog Gerechtshof deed hem (1824) naar 's Gravenhage verhuizen; in 1838 werd hij raadsheer in den Hoogen Raad, wat hij tot zijn dood bleef, zeer in aanzien bij koning Willem I en algemeen bemind om zijn opgewekt, eerlijk en moedig karakter.

Zijn portret in silhouette bij Rogge, Staatsomwenteling.

Zie over hem: Weekblad van hetRegt 1852, no. 1295 enColenbrander, Gedenkstukken, passim, in de opeenvolgende deelen over de Bat. Republiek; in deze laatste verzameling ook eenige brieven van en aan hem.

Blok

< >