GEROBULUS (Johannes) of Oudraed, volgens de meesten te Utrecht geboren in Juni 1540, volgens Vrolikhert, Vlissingsche Kerkhemel, 17 te 's Gravenhage, evenals volgens van Vloten in Arch. Kerkhist.
I (1855) 429, die de letter H. achter zijn naam aanvult tot Haganus; overl. 14 Febr. 1606. Hij predikte de gereformeerde leer reeds in 1566 te Delft, maar vluchtte in dat jaar naar Emden. waar hij conrector der latijnsche school werd en den oostfrieschen catechismus in het latijn vertaalde. Volgens Romein was hij scriba op eene zuidhollandsche Synode te Dordrecht in 1573, die ons echter niet bekend is. Nog in dit of in het begin van het volgende jaar trad hij te Vlissingen op, waar hij tot 1585 of 1586 bleef, en waar Geleyn d'Hoorne door hem bij de organisatie der Kerk werd geholpen. Hij hield de eerste preek te Goes op 5 Oct. 1578. Omstreeks Mei 1580 werd hij voor zes weken geleend aan de gemeente te Brugge.
Nog vóór dat de eerste Synode van Zeeland in 1579 bijeenkwam, was hij geweest bij de Nationale Synoden van 1574,1578; ook op die van 1581 was hij; niet op die van 1582 te Haarlem. Vele malen werd hem opgedragen het schrijven van brieven aan de regeering enz., het opstellen van smeekschriften om bij de resp. overheden aan te dringen op betere regeling van de kerkelijke goederen. In dit opzicht wordt hij bijna gelijkgesteld met Jean Taffin. Eene opdracht om te vertalen ‘in het nederduytsche de Chronyke van Carion, gelyckse door Philippum Melanchtonem ende Peucerum met Historiën ende exempelen verryckt ende vermeerdert ende op een nieu ghedruckt is’, had hij in Jan. 1582 niet volvoerd.Van Vlissingen werd Gerobulus in 1585 of 1586 naar Harlingen beroepen, waar hij zijne demissie reeds op 7 Juli 1586, toen hij naar Deventer een beroep ontving, verzocht en verkreeg. Wederom moest hij vluchten wegens het verraden dier stad door Stanley aan de Spanjaarden in 1587. Hij begaf zich naar Harderwijk, waar hij
in 1588 predikant werd. In 1590 is hij door de stedelijke regeering, niet zonder klacht der doleerende gemeente, te Utrecht beroepen; hij stond er tot aan zijn dood. Daar heeft hij eene ‘remonstrantie’ aan de Staten gezonden en ook een ‘schriftelijck project van eene kerckenordeninge geraempt en aan hare E. overgegeven’. Helmichius noemt hem daarom een ‘servus hominum’. Arnoldus Cornelii, door Helmichius om raad gevraagd, spreekt van het ‘Gerobulische formulier’ en acht het ‘een falsificatie ende vervalschinge’ eene ‘stouticheyt Gerobuli’, die ‘slimme wegen’ bewandelt. Hierdoor zou de ‘separatie’ der utrechtsche kerken teweeggebracht en een provinciaal ‘polityck pausdom’ opgericht zijn.
Gerobulus heeft een geschrift geleverd, waarin hij den heidelbergschen catechismus verdedigt tegen Coornhert, eene vertaling van Beza's Commentaren op Job en van Bullinger's Huysboeck. K.F. Müller vermeldt hem als den vertaler van een der boeken van Hyperius. Voorts is van zijne hand verschenen: T h. de Bièze, DeCL Psalmen Davids, ende der andere Propheten, verciert met schoone summarien, item met een paraphrase, mitsgaders de Gebeden Petr i Martyris na eenen yegelicken Psalm. Waerby noch 14 andere Schriftuerlijcke Lofsangen. Wt de Latijnsche sprake (Leyden 1596, 2 dln.). In het archief der
Deutsch-Ref.-Gemeinde te Frankfort (catal. no. 61) is van hem: Vieren vyftich Predicatien, over den Christelycken ende in Gods Woorts ghegronden Cathechismum, die in de kercken ende scholen deser Nederlanden ende der keur-vorstelijcke Paltz gepredickt ende geleert wort, door Balthazar Copius in de Hoochduytsche sprake uytghegheven, ende nu voor de tweede mael ende van nieuws op het Nederduytsch ghetrouwelijck overghesett door Joannem Gerobulum, Waer-by noch twee andere stucken ghevoecht sijn; namelijck verscheyden censuren ofte Berispingen over den selven Catechismum bij diversche Teghensprekers, tot verscheyden tijden uytghegheven ende met eene grondighe Beantwoordinghe van dien tsamen in een Corpus ghebracht, door den selven J.G.: Item een boecxken ghenaemt Huys-Tafel (bij Copium op 't nieuws vermeerdert ende verbetert) inhoudende veelderley schoone spreucken der H. Schrift, dienstelijck om alle staten dermenschen haersAmpts te vermanen (Amst. 1590). Nog schreef Gerobulus: Bericht voorde kranken (Amst. 1616). Van meer algemeen belang is voor den geschiedvorscher zijn zeldzaam maar nauwkeurig bericht over alle fundatiën enz. te Utrecht: Waerachtig verhaal van den staat der Gereformeerde kerke, die den zoone Gods binnen Utrecht door 't Evangelium vergadert wort, mitsgaders van alle andere mindere dingen, tot hulpe ende onderhoudinge van den zelven staat aldaar gebruikelijk en in train zijnde (1603).
Zie:Ypeij en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk (Breda 1822) II, aant., 9v.;Reitsma en van Veen, Acta I, 93; II, 127, 129 v., 140, 155; V, 1,3-6,
9, 205, 207 v., 215, 221; Werken Marnix Vereeniging, serie III, dl. II, 185, 276; IV, 101 v., 111 v., 118 v.v., 147, 177; V, 263 v., 286, 289; T.A. Romein, Naaml. der pred. in Friesl. (Leeuw. 1888) 185;M.F.van Lennep, Gaspar van der Heyden (Amst. 1884) 99-101; H.Q. Janssen, Kerkherv. in Vlaanderen (Arnh. 1868) 1,124; dezelfde, De Kerkherv. te Brugge (Rott. 1856) I, 238 v.v.; II, 188 v.; Kerkhist. Arch. I (1855) 428 v.; 1858, 253 v.; 1898, 69; H.
Royaards, Gesch. derHerv. in Utr. (Leiden 1847) 301; F.L. Rutgers, Acta (Utr. 1889) 132, 135 v., 175, 192, 212, 262, 268, 315, 336 v., 352, 357, 366 v., 372, 6l5v.v.; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) 107,116-122; H.C. Rogge, Joh. WtenbogaertI (Amst. 1874) 114, 119 v., 240; J.W. te Water, Kortverh. der Ref v. Zeel. (Middelb. 1766) 165, 265; K.F.
Müller, Andreas Hyperius, Beitragzu seiner Characteristik (Kiel 1895) 69; Dusseldorpii Annales (uitg. Fruin) III, 326 v.; Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum II, 507; A.A. van Schelven, De Nederl. Vluchtelingenkerken der XVIe eeuw in Engel, en Duitschl. (s Gravenh. 1909) 308; Kerke!. Handb. 1907, Bijl., 110; 1909, Bijl., 150; 1910, Bijl., 165.
Knipscheer