FORMERS (Maarten Jacobsz.), Formerius, geboren te Haarlem, was in de tweede helft der 16e eeuw een priester van verdachte trouw aan den ouden godsdienst en van berispelijk levensgedrag. In 1558 of 59 - in laatstgenoemd jaar werd hij daar lid van het papengilde - wist hij te Alkmaar het paterschap te bemachtigen van het aanzienlijke klooster der H.
Maria van Nazareth, hoewel hij geen lid was der derde orde van S. Franciscus. Hij stelde een mater aan en liet dit door 2 wereldlijke priesters bekrachtigen. Ten gevolge zijner vestiging te Alkmaar moest hij afstand doen van eene vicarie in de kerk te Nieuwe Niedorp. Toen Brederode in 1566 te Alkmaar vertoefde, woonde hij den door dezen gegeven geuzenmaaltijd bij. Hij trachtte de beeldstormerij in de Minderbroederskerk na Brederode's vertrek, 2 Sept., met woorden te stuiten, en loofde een ton bier uit aan de burgers, om hen te nopen den buit te ontnemen aan de troepen van Brederode, die in het laatst van April 1567 na de plundering der abdij van Egmond langs Alkmaar trokken. 7 Febr. 1568 werd hem en Jacob Willemsz.
Brouwer gerechtelijk aangezegd elkander niets te misdoen, maar één jaar 's graven vrede te bewaren; hun onmin moet nogal hevig geweest zijn en ook de bierdragers in beweging hebben gebracht. Het kapittel der derde orde trachtte lang te vergeefs den ingedrongen pater te verwijderen. Bij het tegen hem gevoerd proces verklaarde de conservator bij definitieve sententie, dat hij onbekwaam was om het paterschap te bedienen, maar hij bleef. Gezonden commissarissen kwamen met hem overeen, dat hij tegen uitkeering van ƒ 500 binnen zekeren tijd zou vertrekken, maar hij bleef wederom, hoewel hij het geld aangenomen had. Volgens besluit van het generaal kapittel verschenen 18 Sept. 1568 de ministergeneraal en eenige gemachtigden in het klooster, die, ondanks de tegenkanting van Formers, hem van zijn ambt ontzetten en hem noodzaakten het gebouw te verlaten. Het verhoor der nonnen toonde aan, hoe noodig zulks was, want hij verzuimde zijne plichten, verkocht kloostergoed, administreerde niet eerlijk, verkeerde dikwijls in staat van dronkenschap en maakte zich dan schuldig aan ongepaste handelingen jegens de zusters. Hij vertoefde vervolgens eenigen tijd bij Cornelis Pietersz. Kistemaecker, en liet in diens huis zijne boeken achter, toen hij Alkmaar verliet. Zij werden daar gevonden, toen pastoor Eilard Dirksz. dit huis gekocht had en 2 Mei 1571 geïnventariseerd, waarbij de aanwezigheid van vele kettersche en verboden geschriften bleek. Hij had te Haarlem een toevlucht gevonden als St.
Jansbroeder, maar nu werd de commandeur door den meester in Duitschland gemachtigd hem het kleed en het kruis te ontnemen en het convent te ontzeggen. De bisschop van Haarlem gaf vrijheid om tegen hem te procedeeren, en commandeur en kapittel namen het besluit hem gevangen te nemen en te vervolgen; maar hij kwam er af met eene verbanning buiten Holland en een levenslang pensioen van ƒ 90 's jaars. In een handschrift van pastoor W. Kleef wordt gezegd, dat hij naderhand pastoor te Bergen is geweest, maar wij hebben hiervan geen bewijs gevonden.
Zie: Bruinvis, Te Alkmaar in den Geuzentijd 2, 6, 7; Bijdr. bisdom Haarlem XXVIII, 62-96; XXIX, 270, 326, 327; Allan, Geschiedenis en Beschrijving van Haarlem II, 332.
Bruinvis