NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Doesburgh, ds. herman gerrit jacobus van

betekenis & definitie

DOESBURGH (Ds. Herman Gerrit Jacobus van), zoon van Ds.

Jacobus van Doesburgh en Hendrina Gerardina van den Bergh, geb. 7 Febr. 1800 te Heerewaarden, overl. 17 April 1874 te Rotterdam; geh. 23 Mei 1827 te Edam met Anna Wilhelmina de Vries uit het bekende enkhuizensche geslacht. Op 15-jarigen leeftijd te Utrecht als student ingeschreven werd hij in 1820 met goud bekroond voor de beantwoording der prijsvraag Quaenam etqualis sit yiAex&gia quam commendant Jesus etapostoli, uitgeschreven door de groningsche academie (in Ann. acad. Gron. 1820-21). Hij was achtereenvolgens predikant, in 1823 te Neerlangbroek, in 1827 te Schiedam en 1830-65 te Rotterdam, lid en voorzitter der Synode van de ned.-herv. Kerk 1851-1859, bestuurder van het Ned. zendelinggenootschap en Bijbelgenootschap, oprichter der vereeniging ‘Nederig en menschlievend’ te Rotterdam.

Hij schreef o.a. eene Aanprijzing der Bijbelverspreiding (Rotterdam, 1845) en gaf in 1868 te Amsterdam met J.J. Prins enW. Muurling in opdracht van de Algemeene Synode eene nieuwe overzetting uit den grondtekst uit van het Nieuwe Testament.

Van Doesburgh was een beschaafd, zelfstandig, welsprekend en, door zijn vermogen daartoe in staat gesteld, zeer liefdadig voorganger der gemeente.

Er bestaat van hem een steendrukportret op rijpen leeftijd, door S. Altmann 1869.

Zie de periodieken bij gelegenheid van zijn overlijden en G.J. Mulder, Levensschets (Rott. 1881) 305.

de Vries van Doesburgh

< >