CUCHLINUS (Johannes), Keuchlinus,Kuchlinus,Küchlein,Kochelijns, Kokelijns, geb. 1546 te Wetter in Hessen, gest. 3 Juli 1606 te Leiden. Afkomstig uit een eenvoudig gezin - zijn vader heette Herman - met dertien kinderen heeft hij slechts met moeite de studiën kunnen volbrengen, waartoe zijn niet geringe aanleg hem geschikt maakte.
Eerst kreeg hij lessen van Johannes Pincierus, die in zijn geboorteplaats predikant was (vgl. over dezen Allgem. Deutsche Biographie in voce), daarna van Justus Vulteius, den rector der latijnsche school en zwager van Andreas Hyperius (vgl. over dezen Allgem. Deutsche Biographie in voce). Daarna ging hij aan 't zwerven om te zien, aan welke universiteit hij 't beste verder zou kunnen komen. Na daarbij vergeefs Frankfort en Mainz te hebben bezocht - in laatstgenoemde stad bracht iemand hem bij de Jezuieten, maar zijn standvastig protestant blijven verhinderde dezen hem voort te helpen - ontving hij te Straatsburg van Johannes Sturmius een aanbevelingsschrijven aan Brentius, den professor te Tübingen. Deze liet zich echter niet veel aan hem gelegen liggen, omdat hij niet genoeg ubiquitarisch was. Toen ging de reis, met den brief van Sturmius weer, naar Heidelberg en nu waren de moeiten uit. Door de zorg van Ur-
sinus werd hij daar in staat gesteld ongestoord te studeeren, o.a. onder Martinus Lydius. Na dat ongeveer zes jaar te hebben gedaan - het album academicum vermeldt twee inschrijvingen, eerst sub 12 Aug. 1565 Joannes Kuchlinus Weteranus; daarna sub 17 Oct. 1572 Jonas Kuchlinus Veteranus (alumnus Domus Sapientiae)
- en ook nog een tijd belast te zijn geweest met het opzicht der school te Neustadt, werd hij predikant te Tackenheim in de Paltz, tot in 1576 de Gereformeerden vandaar werden verjaagd naar aanleiding van de wisseling in de regeering, waarbij keurvorst Frederik III voor Lodewijk VI plaats maakte. Cuchlinus ging toen naar Hessen en vandaar, op raad van zijn vrouw, die een hollandsche was, en van zijn vrienden naar Holland. In 1577 was hij te Emden en bleef daar, tot hij ongeveer tegelijkertijd te Groningen en te Amsterdam (24 Juli 1578) werd beroepen. Ofschoon om de taal het eerste beroep hem meer aanlokte, nam hij toch het tweede aan en werd 31 Aug. 1578 door Petrus Dathenus bevestigd, tegelijk met Petrus Hardenberg. Zoolang hij hier gestaan heeft, nam hij een leidende positie in en werd zijn werk zeer gewaardeerd; zoozeer, dat de kerkeraad hem in 1580 het beroep naar Zutphen niet wilde laten aannemen, hem niet langer dan 14 dagen tot hulp van Deventer wilde afstaan, ja zelfs in Febr. 1585 hem het verlof weigerde om voor eenigen tijd naar zijn vaderland terug te keeren. Nadat reeds in 1579 door de curatoren der leidsche universiteit vergeefs het verzoek tot hem was gericht om tijdelijk aan hun academie eenige lessen te geven, werd Cuchlinus in Maart 1592 benoemd tot regent aan het Statencollege te dier stede, welke benoeming hij 6 Oct. aanvaardde met het uitspreken eener latijnsche redevoering Oratio reverendi doctissimique viri d. Johannis Kuchlini, ecclesiaeAmstelrodamensispastoris, electietvocatiprimi praesidis Collegii Theologici, nuperab illustribus amplissimisque viris dd. Ordinibus Hollandiae et West-Frisiae in academia Leydensi instituti (Lugd. Bat. 1593) (Pamflet
Meulman no. 763; een ex. in de leidsche en de utrechtsche univ.-bibl.; in vertaling is het stuk weergegeven bij P. Bor, Nederlantsche oorloghen (Leid. Amsterd. 1626) Boek XXIX fol. 37b-41b. Evenwel - ook al was de inaugureele oratie reeds gehouden
- er deden zich toch nog bezwaren op. Had reeds in Juni de regeering van Amsterdam er te berde gebracht, maar had deze ten slotte haar predikant toch afgestaan, onverzettelijker toonde zich de kerkeraad. En waar daar ten overvloede nog bijkwam, dat ook Cuchlinus' vrouw niets voelde voor de verhuizing naar Leiden en haar meening in deze een factor van veel gewicht was (wellicht slaat hierop wel de uitdrukking van Junius in een brief aan Smetius: Kuchlinus .... certis de causis quas non tutum scribere .... curae renunciavit’ cf. F.W. Cuno, Franciscus Junius (Amst. 1891) 334), zat het College weldra weer zonder regent. 24 Nov. 1592 toch bericht Kuchlinus - naar huis teruggekeerd om zijn gezin, boeken en huisraad te halen, - dat men niet meer op zijn komst moet rekenen, en 28 Mrt. van het volgend jaar nam hij per brief ook van de bursalen afscheid. Toch is hij later weer in functie getreden. Toen hij na Bastingius' aftreden weer benoemd werd, 27 Mei 1595 de kerkeraad er in berustte hem te laten gaan (in de hoop dat Wernerus Helmichius zijn plaats zou komen vervullen) en zijn vrouw intusschen was gestorven, aanvaardde hij 5 Juni 1595 opnieuw het regentschap, dat hij toen heeft bekleed tot zijn plotselinge dood, tot droefheid niet het minst
van zijn leerlingen, die hij met veel paedagogische gaven leidde, hem midden uit zijn werk wegnam. Lucas Trelcatius maakte een lijkrede op hem. Tijdens zijn regentschap hielp hij de kerk van Leiden ook nog in den dienst des Woords.
Cuchlinus is minstens driemaal - volgens sommigen zelfs vijfmaal, n.l. ook nog met zekere Anna of Maria van Bleiswijken met een Johanna de
Carmerofde Cramer Jansdr.- getrouwd geweest en wel 1o. vermoedelijk reeds vóór 1581, met Ann a Jacobs, die waarschijnlijk Mrt. 1586 stierf; 2o. 27
Febr. 1587 met Hester Hermansdr., weduwe van Gerrit Albertsz.; 3o. 10 Dec. 1596 te Leiden metGeertgen Jacobsdr.uit Oudewater, wed. van Govert Dircx Steencop en zuster van Herman Jacobsdr. den vader van Arminius, zoodat hij van dezen bekenden theoloog een oom is geweest. Hij heeft drie dochters
en drie zonen gehad, n.l. 1o. Geertruid, gedoopt te Amsterdam 6 Aug. 1581; 2o. M a rytge, 17 Febr. 1596 in 't huwelijk getreden met Petrus Bertius (2) (I kol. 320);
3o. Jannetje, 26 Nov. 1599 getrouwd met Festus Hommius en midden April 1633
begraven. Zij is geboren tijdens haars vaders verblijf te Amsterdam; 4o. Johannes, gedoopt te Amsterdam 20 Oct. 1583 en ingeschreven als student in de letteren aan de academie te Leiden 19 Mei 1599, gepromoveerd in de medicijnen 29 Oct. 1604;
5o. Jacobus, een tweelingbroeder van Johannes, gedoopt 20 Oct. 1583, 19 Mei 1599 ingeschreven te Leiden, van 1607-1610 predikant te Hazerswoude. Hij huwde
6Sept. 1608 met Claesgen Pietersdr. van Maerlants te Schiedam; 6o. Hermannus, gedoopt te Amsterdam 6 Mrt. 1586, ingeschreven te Leiden 1 Mei 1602, 13 Juli 1612 ondertrouwd met Maria van der Wercken (gedoopt te Dordrecht Apr. 1594), een dochter van Cornelis Cornelisz. en Maria Jansdr.Na door tegenwerking van de zijde der remonstranten vier jaar te hebben moeten wachten eer hij een beroep kon aannemen (in welken tijd hij zich, 8 Nov. 1612, nog eens te Leiden liet inschrijven), werd hij in 1613 predikant te Edam. 22 Nov. 1615 verruilde hij die standplaats voor Leiden (sub 7 Nov. van dat jaar komt zijn naam ten derden male in het leidsche album voor), waar de mannen van den Gerechte hem vier dagen later een belofte afvergden van onderwerping aan de resolutie der Staten, waarbij het verboden werd strijd te voeren over de vijf geschilpunten tusschen remonstranten en contra-remonstranten; een belofte, die practisch niet veel heeft uitgewerkt (vgl. G. Brand Historie der Reformatie II (Amsterd. 1674) 288). Daar bleef hij tot zijn dood in 1625. Hij liet vijf kinderen na,
o.a. 1o. Cornelis, geb. te Leiden 1616, waar hij 3 Dec. 1629, (gelijk met zijn
14-jarigen broeder (2o.) Johannes) als student werd ingeschreven, gest. 8 Aug. 1688 te 's Hertogenbosch, waar hij van 1652-1683 schepen en ontvanger der gemeene middelen is geweest. Zijn vrouw heette Mechelina ofMagdalena
van Oudesteyn;3o. Jacobus, geb. te Leiden in 1619 en daar29 Jan. 1637 als student ingeschreven. Na als predikant eerst de kerken van Hengelo in Overijsel (1643-1648) en Osch in Noord-Brabant te hebben gediend, ging hij in Sept. 1651 naar 's Hertogenbosch, waar hij 28 Oct. 1664 werd aangesteld tot hoogleeraar in het Grieksch aan de Illustre School. Dit ambt heeft hij tot 1696 bekleed. Hij is twee maal gehuwd geweest, eerst met Litmaet Margaretha van Hoevel(gest. 19 Febr. 1665), een dochter van Engelbert van Hoevel
en Anna Christina van Munster, daarna-in Juli 1667-metMagdalena Besemers. Uit dit tweede huwelijk werd 1671 te 's Hertogenbosch een dochter Catharina geboren, die de vrouw werd van Abraham Champfleury (geb. 1663, gest. 21 Sept. 1714 te Amsterdam, waar hij sinds 8 Aug. 1706 predikant is geweest, na te hebben gestudeerd te Leiden (ingeschreven 4 Oct. 1683) en te hebben gestaan te Oudenbosch (Mrt. 1689 tot Mrt. 1697) en 's Hertogenbosch, in
welke stad hij 9 Mei 1701 ook professor is geworden aan de Illustre School; 4o. Herman, geb. 1620 te Leiden, waar hij 29 Jan. 1637 ook aan de academie als student is ingeschreven, ongehuwd gestorven 24 Mei 1685. Tusschen 1658 en
1681 was hij herhaaldelijk schepen, tevens ontvanger, te 's Hertogenbosch; 5o. Johanna, gedoopt te Leiden 25 Febr. 1622, gest. 1682, na gehuwd te zijn geweest metLambertus Crollius (geb. te Vianen, Mrt. 1646 als student ingeschreven te Leiden) predikant te Loon. Een J. Kuchlinus werd in 1643 de eerste rector van de latijnsche school te Maastricht (cf. H.H. Kuyper, De opleiding tot den dienst des Woords bij de Gereformeerden ('s Grav. 1891) 599.
Niettegenstaande Cuchlinus zeer gezien was, dacht hij toch zeer klein van zichzelf. Aan zijn Hessenland bleef hij steeds zeer gehecht. Wat zijn denkbeelden betreft was hij beslist contraremonstrant; een tijdlang heeft hij zelfs zijn colleges met opzet gesteld op de uren, waarop ook Arminius doceerde, om zijn leerlingen te verhinderen den laatste te hooren. Behalve de reeds genoemde rede, waarmee hij 't regentschap van 't College der Staten aanvaardde, verschenen van Cuchlinus' hand ook nog: Oratio panegyrica de praclara victoria D. Mauritii Comitis a Nassau iuxta Turnhout (Lugd. Bat. 1597); Syntagma Thesium Catecheticarum .... intra quinquennium disputatarum (Lugd.
Bat. z.j.), bevattend 126 door studenten onderzijn leiding verdedigde stellingen; Ecclesiarum Hollandicarum et Westfrisiacarum Catechismus (z. plts. [Genevae] 1612), behalve de in 't vorige werk gepubliceerde theses er nog 16 nieuwe bevattend; Theologicae Disputationes de religionis Christianae capitibus praecipuis (z. plts. [Genevae] 1613, de vorige theses met nog drie vermeerderd; terwijl eindelijk ook nog in verschillende bibliotheken 9 niet herdrukte disputationes te vinden zijn. Zijn briefwisseling als regent v.h. Staten College is op het leidsche gemeente-archief. Zijn geschilderd portret hangt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het is gegraveerd door J. Houbraken, C.C.F.
Fritsch, e.a.; 's Rijks Prentenkabinet bezit een voor H. Pothoven geteekend portret van hem.
Zie: Bayle, Dictionaire historique et critique, in voce; C. van Breughel Douglas, Johannes Kuchlinus en zijn afstammelingen in De Nederlandsche HerautllI (1886) 133 v.v.; A.C. Duker, Gisbertus Voetiusl (Leiden 1897) 35, 36, 58, 59 60 n. 3, 64 n. 1, bijlagen 17, 32, 34; L.D. Petit, Bibliographische lijst van werken van Leidsche hoogleeraren (Leiden 1894) 137 v.v.; C. Sepp, Het Godgeleerd Onderwijs in de Nederlanden I (Leiden 1873) 55; N.C. Kist, Bijdragen tot de vroegste geschiedenis en den toekomstigen bloei der hoogeschool te Leiden (Leiden 1850) 51; Inneleydinge ende aenvang vant collegie der Theologiën (Leyden 1593) 37; Werken derMarnixvereeniging S. III, D.
IV, 159, 162, S. III, D. V, 236, 252, 257, 258, 261; G.J. Vos, Amstels kerkelijk leven
(Amst. 1903) 32, 38; P.J. Wyminga, Festus Hommius (Leiden 1899) register in voce; Croese, Kerkelijk register der predikanten te Amsterdam (Amst. 1737) 12; Toepke, Die Matrikel der Universität Heidelberg (Heidelb. 1884-1907) II sub 12 Aug. 1565 en 17 Oct. 1572; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utrecht 1895) register in voce; Oud- HollandXXVI (1908) 111, 112; Res. Cur. Leiden sub 3 Mrt, 24 Juni, 14 Juli, 24 Nov. 1592, 3 Mrt., 28 Mrt. 1593. (hs. Archief Cur.). van Schelven