NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Costerus, pieter jacob

betekenis & definitie

COSTERUS (Pieter Jacob), rector van 't gymnasium te Sneek, geb. 3 Oct. 1806 te Edam, waar zijn vader burgemeester was, en overl. 15 Mrt. 1862 in eerstgenoemde stad. Na op zijn geboorteplaats de fransche school van Drost en vervolgens te Hoorn het gymnasium bezocht te hebben, werd hij in 1826 aan de utrechtsche hoogeschool als theologisch student ingeschreven.

Onder den invloed van Ph.W. van Heusde ging hij later in de letteren over.Hij maakte met het vrijwillig jagercorps der utr. studenten den Tiendaagschen veldtocht mee en promoveerde 9 Apr. 1835 tot lit. hum. doctor op een proefschr.: Diatribe in Euripideae philosophiae locum qui est de amore. Inmiddels was hij reeds twee jaar vroeger, als candidaat in de letteren, tot conrector aan de latijnsche scholen te Oldenzaal benoemd en in 1834 gehuwd met Wilhelmina Jacoba Cornelia Teengs uit Edam. In den zomer van 1835 werd hij tot conrector aan 't gymn. te Hoorn benoemd en vijfjaar later tot conrector aan dat te Arnhem. Toen hier in 1843, na 't overlijden van den rector Badon Chyben, niet hij, maar Elink Sterk uit Gorinchem tot diens opvolger werd benoemd, achtte Costerus zich verongelijkt en solliciteerde hij naar de vacante betrekking van rector aan 't gymnasium te Sneek. Hij werd benoemd en was hier voortaan een reeks van jaren, van 1843 tot zijn dood, op velerlei gebied hoogst nuttig werkzaam. In de woelige jaren vóór en na 1848 nam C. ijverig deel aan den strijd in maatschappij en Kerk; zelfs werd hij door het kiesdistrict Sneek in 1849 tot lid der Tweede Kamer Stat.-Gen. gekozen, wat hij bleef tot de ontbinding dier Kamer in Aug. 1850.

Zijn betrekking van rector liet hij gedurende dien tijd waarnemen, met goedvinden van 't gemeentebestuur te S. Bij de nieuwe verkiezingen, eind Aug. 1850, niet als kamerlid herkozen, nam hij sedert dien zijn rectoraat weer met onverflauwden ijver waar.

Costerus was lid van de Maatsch. der Ned.

Letterk., van 't Prov. Utrechtsch Genootsch., van 't Friesch genootsch. voor Oudheid-, taal- en geschiedkunde en van 't Prov. kerkbestuur van Friesland. In godsdienstzaken en kerkelijke aangelegenheden behield C. zijn leven lang de grootste belangstelling. In 1852 ontviel hem zijn echtgenoot; hij hertrouwde het volgend jaar met Antoinetta Witteveen. Uit beide huwelijken had hij kinderen. Van 's mans geschriften noemen wij, behalve bovenvermelde dissertatie: Iets over vaderlandsliefde.

Voor jongelieden van eenige ontwikkeling uit den beschaafden stand (1838); Gedachten overironie, komedie en satyre (1839); De oude wereld naar Herodotus. Met kaarten (1843-46; het laatste stuk van 't2de dl. bleef onvoltooid); Twee brieven over weldadigheid, in verband metarmwezen (1846) en o.h. pseudoniem De censor, Een paar advertenties, kinderbals, diners diplomatiques (1846). Verder schreef hij tal van opstellen in den Tijdspiegel, over onderwijs- en opvoedkunde, over politiek e.a. vragen van den dag, over staathuishoudkunde, vrouwenemancipatie enz.; ook recensies van historische e.a. wetenschappelijke werken (zie Tijdspiegel, jaarg. 1847-62).

Zie: Levensber. Letterk. 1863, 85.

Zuidema

< >