CANTZLAAR (Jan), geb. en ged. te Rotterdam 25 Oct. 1750, gest. aldaar in 1822, zoon van den makelaar Hendrik C. en Sophia Jacobsdr.
Piers, vestigde zich in 1783 als koopman in zijn geboorteplaats. Hij heeft zich als beoefenaar der wisen natuurkundige wetenschappen doen kennen door de uitgaven van een Algemeen denkbeeld van mijne gedachten en uitvinding van een telegraphe (Rott. 1794) met Aanhangsel of vervolg van mijne gedachten enz. (Rott.
1794); een Lees- en leerboekje behelzende de voorbereidende grondbeginselen der meetkunde
(2e dr. Rott. 1794); een Toetssteen derwaarheid (Rott. 1797); voorts Gedenkwaardige waarnemingen en annotatien ofaanteekeningen der vrieskoude en van het weederin Nov. en Dec. 1798, Jan. en Febr. 1799 (Rott. 1799) en een Voorstelling, dat het jaar 1800 (en niet het jaar 1801) het begin der negentiende eeuwis ofmoetzijn (Rott. 1799) met Vervolg terinlichting en opheldering (Rott.
1799) , gevolgd door De tijden eeuw onderzoeker over het jaar 1800 no. 1-12 (Rott.
1800) . In 1804 werd hij benoemd tot lid van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen en zijne als antwoord op een prijsvraag ingezonden Verhandeling betreffende de natuurkennis der winden voor deze gewesten uit weerkundige waarnemingen 21 Mei 1808 door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem met zilver bekroond, in de Natuurkundige Verhandelingen dl. IV, st. 2 (Amst. 1809) 243-288 opgenomen en hij zelf ook daar tot lid benoemd. Zijn voorstel tot verbetering van den thermometer van Drebbel, onafhankelijk gemaakt van den luchtdruk, bood hij als Verhandeling behelzende de beschrijving van een bij hem uitgevonden controleurofluchtthermometer aan het Zeeuwsch Genootschap aan, die ook dit bekroonde en in hare Nieuwe Verhandelingen II (Midd. 1816) uitgaf. Hij huwde drie malen, doch liet slechts eene dochter na.
Zie: Algem. Konst-enletterbode 1804, II, 406; 1808, II, 129; 1816, I, 110; Scheffer en Obreen, Rotterdamsche Historiebladen III (Rott. 1880) 398.
de Waard