NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Broecker, frederik

betekenis & definitie

BROECKER (Frederik), Brouckerus, studeerde als alumnus in het Statencollege te Leiden en werd met goede attestatie van Leiden en van de kerk te Hoorn in 1604 geëxamineerd voor

Binnenwijzend en Westwoud, waar hij stond tot 1619; daarna te Rotterdam, gest. 1627. Hij was lid der Synoden van 1605 te Alkmaar en van 1607 te Amsterdam, werd gekozen om een geschil te vereffenen met de classis Alkmaar over de vraag of Ursem en Oterleek bij Alkmaar of Hoorn zouden ingedeeld worden (resp. blijven).

Hij schreef: Antidotum errorum praecipuorum, comprehensorum in Tractatu de Dec... etapologetica exegesi d.C. Vorstii, cum responsione placida ad argumenta errores confirmantia (Amst. 1612), waartegen verscheen: Ruycker t'samenghevlochten wt vijf-ende-twintich bloemkens ... vergadert wtseeckeren boeck van Fredericus Broeckerus (1619); Disputatie van 't rechte verstant des 7 cap. des briefs Pauli tot den Rom. ende teghens doctor J. Arminium in zijn Disputatie van den rechten sin des selvighen capittels (Ench. 1613); Corpus theologiae datis christelijcke religie onder stichtelijcke predicatiën (Amst. 1617).

In deze geschriften toont hij zich een fel contraremonstrant en een bestrijder van Vorstius en Arminius.

Zie: Visscher en van Langeraad, Protest. Vaderl. I, 621 en 632, waar dezelfde tweemaal voorkomt; Veeris en de Pauw, Vern. Kerkel. Alphabeth 34; Kerkel. Handboek 1907, Bijl. 152; 1908, Bijl. 149; H.C.

Rogge, Bibl. der Contra-Rem. Geschr. (Amst. 1866) 79;dezelfde, Joh. Wtenbogaert III 226, aant. 1;Reitsma en van Veen, Acta I, 350, 366, 396, 414, 431; II, 31.

Knipscheer

< >