BRAMER (Joannes), geb. te Vriezenveen 22 Dec. 1768, overl. te Borne 27 Apr. 1833. Zijne studiën volbracht hij te Rheine bij de paters Str. Obs., te Munster en Roermond. Na zijne priesterwijding 2 Juni 1792 werd hij kapelaan te Geesteren, daarna te Delden en 19 Aug 1801 pastoor te Wegdam en Goor en 7 Juni 1805 te Borne. Hij bewerkte dat een kerk gebouwd werd te Wegdam en te Goor en bouwde een toren te Borne. Ondanks zijn drukken pastoreelen arbeid wist hij nog tijd te vinden voor ernstige studie, en muntte niet alleen uit in de theologie maar ook in de H. Schrift en kerkvaders. Zijn scherp verstand wees dadelijk de dwaling aan en weerlegde ze met deugdelijke bewijzen. Zijne werken zijn dan ook alle van apologetischen aard. Bij zijn overlijden wijdde Le Sage ten Broek hem een hartelijk ‘In memoriam.’
Hij werd begraven op het door hem aangelegde kerkhof te Borne.
Zijne werken: Het kerkbestuur, door den Eerw. HeerJ.J. Schoten, President van het Provinciaal kerkbestuur van N. Brabant en predikant te Breda, voorgesteld in zijn werkje tegen de voortreffelijkheid van de leer der R. C. Kerk, geschetst door J. G. Le Sage ten Broekbeoordeeld en weerlegd (Dev. 1817); De R.C. Kerk verdedigd tegen de beschuldigingen, welke de Eerw. HeerJ.J. Schoten, President enz. tegen haar heeft voorgesteld zoowel in zijn werkje tegen Le Sage ten Broek als in zijn narede (Dev. 1818); De voorspelling van Jezus aan Petrus (Matt. XVI, 18-19) overwogen in een leerrede met eenige bijgevoegde aanmerkingen door P. Koumans Brouwer, predikant te Joure, opnieuw overwogen en getoetst (Dev. 1818); Martinus Luther ten onregte als Hervormer op het derde Eeuwfeest voorgedragen (2 dln. Amst. 1819); De handhaving der waarheid van den Eerw. HeerJ.J. Schoten, predikant te Haarlem, beoordeeld en weerlegd (2 dln. Amst. 1820, 1821); Over het Jansenismus, terbeantwoording derzoogenaamde minzame brieven van een
schrijver, schuilende onderden naam van P. Vindex(2 dln. 's Grav. 1823); Brief aan den aanzienlijken Heer V.V, in welke bewezen wordt dat de Roomsch-Catholijken zich
geenszins mogen onderwerpen aan het geestelijk rechtsgebied van C.J. Barchman Wuytiers, gewaande aartsbisschop van Utrecht. Verder schreef hij artikelen in den Godsdienstvriend.
Zie: De GodsdienstvriendXXX, 287-292; Minerva I, 140, 309; II, 19, 257; III, 40, 349; De Katholieke 1822, II, 145; Studien LVII, 10; de Feller, Geschiedk. Wdb. Suppl. I; Be nnink Janssonius, Gesch. der Oud- Roomsch-Kath. Kerk295; J. Geerdink, Eenige bijdragen tot de gesch. v. Twenthe 386-387, 352, 296; W.G.A. Röring, Kerkl. en wereldl. Twente I, 22; Kerk. Ned. 1856, 1-37. van der Heijden