NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Brahe, jan jacob of brahé

betekenis & definitie

BRAHE (Jan Jacob) of Brahé, geb. te Delft 13 Nov. 1726, gest. te Vlissingen 5 Juli 1776, zoon van Jan Jacob Maurits B., uit zweedsch geslacht en als luitenant hier in dienst en Elisabeth, dochter van den predikant te Koudekerk (bij Leiden) Gualtherus Holtius, doorliep de latijnsche school te Amsterdam, volgde 3^ jaar de lessen aan de illustre school aldaar en 5 jaren die aan de hoogeschool te Utrecht, o.a. van Irhoven en Reitz, waar hij bij de promotie van zijn vriend Nieuwland in 1746 en verheffing van Willem V in 1747 reeds blijken gaf de poëzie te beoefenen. 14 Apr. 1749 proponent geworden in de classis van Amsterdam, werd hij 5 Juli 1750 door zijn oom Nic. Holtius bevestigd als predikant te Watergang bij Edam.

Als zoodanig huwde hij zijne nicht Catharin a Maria Ligthart, die hij evenwel spoedig, nog vóór zijn vertrek uit die plaats, bij de geboorte van Jan Jacob Maurits verloor. In plaats van Gerhardi werd hij nl. reeds 12 Sept. 1751 beroepen naar Vlissingen en daar 9 Jan. 1752 bevestigd. De laatste preek van Matth. van Dam, waarmede deze 15 Oct. 1752 de nieuwe kerk inzegende, gaf hij uit als: De kerklust van Vlissingen vertroost door 't herbouwen en inwijen van haar afgebranden tempel (Midd. 1752) met een aan magistraat en commissarissen opgedragen gedicht. Weldra behoorde hij dan ook tot de oprichters van het in 1753 gestichte dichtlievend genootschap ‘Tenues conamur grandia’. 2 Nov. 1754 ondertrouwde hij te Vlissingen opnieuw met de oudste dochter van den luitenant-generaal Cornelis Evertsen, nl. jkvr. Maria Cornelia.j.d. van Doornik, die hem twee zonen, Herman enCornelis (gest. 17 Juli 1756) en een dochter schonk. Toen in 1758 het lid der classis van Mons-

jou eenige bedenkingen maakte tegen het eerste der walchersche artikelen, gaf B., bewerende, dat de rechtvaardiging ging vóór het geloof, uit: Aanmerkingen over de vijf Walchersche artikelen, welke, benevens de gewone formulieren van eenigheit, in die classis onderteekend werden (Midd. 1758), gevolgd door zijn Brief ter opening van de geschiedenis der geschillen wegens zijn boek over de Walchersche artikelen (Utr. 1758). Tegen zijne opvatting trad nl. o.a. in het krijt de griffier der admiraliteit, Pieter Boddaert, met zijne Wolken van getuigen voor de leer der rechtvaardiging dooren uithet geloof (Amst. 1759), wat van B. weder uitlokte een Wolke van getuigen voor de leer der rechtvaardigmaking (1759), van Boddaert een Zedige verdediging der Wolke van getuigen (Midd. 1759) en van B. een Proevevan Aanmerkingen op de Wolke van getuigen enz. (Midd.). ‘Met wild en woest geschreeuw’ mengde zich ook Holtius zoowel in deze zaak als in die van de oppositie van den middelburgschen predikant Aug. van der Sloot, waaromtrent men van B. heeft een Noodige verdediging van waarheit en leere tegen ds. A. van der Sloot (Midd. 1760) en van v.d.S.: Vertogen over de rechtvaardiging des zondaars tegen J.J. Brahe (Midd., 3 st.). De verwijdering tusschen deze beiden werd nog grooter toen de classis 3 Sept. 1761 B. in het gelijk stelde; echter werd verder gerucht van de zaak door resolutie der Staten van Zeeland van 18 Sept. 1761 onderdrukt. Proeven van B's poëzie vindt men nog in zijn lijkzang in 1766 op den waalschen predikant Jean Guepin en te Water's geschrift over de inhuldiging van Willem V (Vliss. 1767).

Ook hield hij 29 Nov. 1767 te Vlissingen een lijkrede op Gerh. Schortinghuis, predikant te Koudekerke (W.). B. behoorde mede tot de stichters (21 Jan. 1768) van hetZeeuwsch Genootschap der wetenschappen en vormde met Is. Winkelman en Justus Tjeenk het eerste bestuur; in het 1e deel der Verhandelingen (Midd. 1769) (209-292) vindt men zijn Salomon's kroonregt verdedigt. Meer bekend maakte hij zich door de uitgaven zijner Kerkelijke redevoering tergelegenheid van het tweede eeuwgetijde der Vlissingsche vrijheid (Vliss. 1772) en vooral zijn Vlissing's eeuwvreugde op den 200en geboortedag harer vrijheid (Vliss. 1773). In Oct. 1775 overvallen door een beroerte, vroeg de werkzame man emeritaat, wat hij 27 Juni 1776 van de Staten verkreeg, doch door spoedig overlijden niet genoot.

Eerst later verscheen zijne bezorging van den herdruk van het in 1621 uitgegeven geschrift vanFred. de Vrij, Historie of kort en waarachtig verhaal van den oorsprong der kerkelijke beroerten in Holland... met een voorbericht door E(en) V(lissingsch) P(redikant) (Midd. 1786). In het kerkelijke was B. een geestverwant van Nic. Holtius en diens vriend Alex. Comrie. Een Martha Cornelia B., wonende te Vlissingen, ondertrouwde 11 Aug. 1780 in de fransche kerk aldaar met den raad der stad mr. Adriaan Cornelis de Thomére.

Zie: Vrolikhert, Vlissingsche kerkhemel (Vliss. 1758) 300-11;Strodtman, Neues Gel. EuropaXV, 817; XIX, 754; Rotterd. Historiebl. II (Rott. 1876) 600, 601; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen I (Midd. 1890) 72, 309; Visscher en van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland I, 557-560; genealogie in Navorscher LIII (1903) 493, 497; LV (1905) 540 en Nederlandsche LeeuwXXII (1904) 229,231,233,269.

de Waard

< >