NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Bicker, lambertus

betekenis & definitie

BICKER (Lambertus), geb. te Rotterdam 1 Apr. 1732, gest. aldaar 14 Sept. 1801, begr. in de Groote Kerk 19 Sept. d.a.v., zoon van Arnoldus Bicker en Heyndrina Alida van Schilfgaerden, studeerde in de medicijnen te Leiden (ingeschr. 16 Mei 1754), promoveerde er 8 Aug 1757 op een diss. de Natura humana quae medicorum esten vestigde zich als geneesheer in zijn geboorteplaats. Op het titelblad der Bloemfestoenen, vervaardigd bij zijn huwelijk op 26 Febr. 1764 metJohanna Geertruida Caarten (3 Mrt. 1743-30 Oct. 1821).

dochter van Frederik C. en Johanna Elisabeth Everwijn, dat hem den stamvader deed worden der familie Bicker Caarten, wordt hij reeds lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen genoemd. Bevriend met Steven Hoogendijk, werd B. met Salomon de Monchy, Marinus Schouten, Leonard Patijn en Cornelis Nozeman door eerstgenoemde in Mrt. 1769 aangezocht mede te werken tot de oprichting van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, waarin hij vervolgens, behalve het directeurschap, de functie van eersten secretaris heeft vervuld. 9 Mei 1770 werd hij voorgedragen tot derden stadsdokter en 18 Juni 1787, tegelijk met François Willem de Monchy, op voordracht van burgemeesters, door de vroedschap bekleed met het professoraat in de medicijnen en de physica. Bicker was een zeer geacht geneesheer met een groote praktijk. Deze verhinderde hem niet een werkzaam aandeel te nemen in de bevordering der genees- en natuurkundige wetenschappen. Hij beschreef de roodvonk-epidemie, welke van 1778-1779 te Rotterdam woedde, en gaf verhandelingen in het licht over het zog, over de zenuwziekten in Nederland, en over de inenting. De volksgezondheid ging hem na aan 't hart, hetgeen blijkt uit zijn betoog, gericht tot de Provisioneele Representanten, over de noodzakelijkheid eener geneeskundige staatsregeling en uit zijn verhandeling over de gevolgen van droogmakerijen voor de volksgezondheid.

Men verhaalt, dat hij ter gelegenheid eener droogmakerij aan de boeren recepten uitdeelde, die, om vertrouwen te wekken, in boerschen trant met een oude letter gedrukt waren (A. Loosjes Pz., Holl. Arkadia 194). Hij was vooral als kundig inenter bekend: ruim 700 personen moet hij ingeënt hebben zonder een enkele te verliezen; en toen hij, op 62-jarigen leeftijd, de praktijk neerlegde en zich te Lisse vestigde bleef hij zich nog met de inenting bezighouden (Konst- en Letterbode 1794, 138). Ook hield hij zich met physische vraagstukken bezig; door zijn verhandelingen over stoomwerktuigen, over een stoommeter en door zijn bemoeiingen in zake de invoering van stoomgemalen wist hij zich een zekere bekendheid te verwerven. Hij was ook lid van het Genootschap tot aanmoediging der kunsten, manufacturen en commercie te Londen en 1767 van de Acad. caes.

Leop. Carolina Nat. Curiosorum, onder den naam Epimenides III.

Vermelding verdient nog een ongeval, dat Bicker overkomen is en waarin zijn dochterHermina Christina (latergehuwd metJ.C.J. Laregnere Neveu, en overleden 22 April 1793) de rol van reddende engel vervuld heeft. Door het schichtig worden van de paarden van zijn rijtuig raakte Bicker in de Schie. Opgehaald en in een nabijzijnd huis gebracht, wist zijn dochter het door haren vader immer bizonder geprezen middel tot bijbrengen van drenkelingen, n.l. natuurlijke warmte, in practijk te brengen, door hem aan haar ontblooten boezem te koesteren. ‘Cornelis’ in Loosjes' Hollandsche Arkadia (195) heeft deze daad bezongen in een gedicht, waarin Hermina met Cimons dochter vergeleken wordt. Haar fraai silhouet aldaar blz. 280.

B's geschriften, waarvan vele verschenen in de Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap, zijn geweest: Verh. overhetzog dervrouwen (Leiden 1764); De groote voordeelen aangetoond, indien men vuurmachines in plaats van watermolens gebruikt(Rott. 1772); RivierkundigeGrondwaarheden (Verhand. I, Rott. 1774); Beschr. van eene nieuwe dub-

beldelugtpomp, uitgedagtdoorJacobKogelde jonge (Verhand. II, Rott. 1775); Vertoogderkinderpokjes (Rott. 1777); Verhand. overdeMolenroeden (Verhand. IV, Rott. 1779); Beschr. eenerdoorgaandescharlakenkoorts (Verhand. IV, Rott. 1779); zijn na de overstrooming in 1784 in de dagbladen en verder door de Holl. Maatschappij te Haarlem verspreide Raadgevignen.... tegen voor- en najaarsziekten; verder Overdezenuwziekten (Prov. Utrechtsch Genootsch. 1785); Verh. overde doorgaande najaarsziekten derdroogmakerijen (Verh. lX, Rott. 1790); Memorie wegens de schadelijkheid derpaalwerken (1795); Bericht van een verbazende menigte etter (Verh.

XI, Rott. 1798); Waarneming van een oogenschijnlijk bevrucht eyemest(Ver.XI, Rott. 1798); Aanmerkingen op het werkje vanB.T ersier (Sneek 1798); Natuurk. lezingen overde stoommachines (Nieuwe Verhand. I, Rott. 1799); met H.W. Rouppe eene Beschr. van een stoommeter (N. Verhand. I, Rott. 1799); ten slotte Over de beste middelendom de overstrooming derrivieren te bepalen (Amst.), eene Verh. over de nuttigheid der ventilators (Amst. 1801) en De Natuurkunde van des menschen geest van M. Crichton (Rott. 1801,2 dln.). Zijn portret hangt in het Bataafsch Genootschap te Rotterdam.

Zie: Loosjes, Holl. Arcadia (Haarlem 1804) 194, 195; Wagenaar, Vaderl. Historie lX, 176, 177; XXX, 85-87; XXXVll 73; Rotterdamsche Historiebladen II: 1 (Rott 1876) 97, 98; E.C. van Leersum in Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde 1910, II, B. 1544. de Waard

< >