BARDES (Willem), geb. te Amsterdam, overl. te Alkmaar 8 Mei 1619, zoon van Willem B. (den bekenden voorstander der hervorming, van het verzet tegen Spanje en den overgang van Amsterdam in 1578, overl. 1601)enAecht Willems Admiraal.Hij werd 3 Nov. 1580 te Leiden ingeschreven als student in de rechten en de letteren, huwde Cornelia van Loo en vestigde zich te Alkmaar, waar zijn vader in 1591 het voormalig St. Annaklooster, bewoond geweest door Sonoy, had aangekocht.
Hij verbeterde deze huizinge zeer door het bouwen van een zaal, het verhoogen van den toren, het maken van een nieuwe poort en brug, vermoedelijk ook door het optrekken van den oostelijken vleugel. Ook liet hij te Heiloo, waar zijn vader reeds ‘schoone perceelen’ bezat, het kasteel ‘Ypestein’ bouwen, zonder de voltooiing daarvan te mogen beleven. 8 Nov. 1603 bekwam hij van de Staten van Holland een losrentebrief op de domeinen van ƒ 200 (de eerste 22 jaren wegens achterstallen ƒ 400) 's jaars, ter zake van ƒ 3200, welke zijne grootvader Willem Dirksz. B. bij zijn aftreden als schout van Amsterdam per slot van rekening te vorderen had, en waarvoor diens weduwe in 1577 een rentebrief verworven, maar slechts driemaal de betaling ontvangen had. In 1607 kocht hij uit de voor schulden aangeslagen bezittingen van Lamoraal II van Egmond de heerlijkheid Warmenhuizen. Na de schorsing van Venator door de classis in het laatst van 1608 ging er een gerucht, dat B. op zijn hof eene plaats wilde timmeren, om hem daar te laten prediken. Hij huisvestte de predikanten, welke de stadsregeering in 1610 wegens de moeilijkheden met ds. van Hil van elders ‘leende,’ waarvoor hem door de vroedschap eene vereering werd toegekend.
Toen men in 1612 in zijne heerlijkheid, volgens de door de Staten bij voorraad ingewilligde kerkenordening van 1591, Petrus Aemilius beroepen had, trachtten de contraremonstranten diens optreden te beletten door de sloten van kerkdeuren en predikstoel door andere te vervangen. Maar B. liet ze door den baljuw openen. De klacht over zijne handeling werd 4 Aug. door de Staten afgewezen, evenwel met last, dat in de eerste 3 maanden in den dienst door de classis zou worden voorzien. Het beroep van Aemilius sprong daarop af en deze werd predikant te Oudorp en Oterleek. Ook met volgende beroepen had B. nog veel moeite, en het besluit der Staten van 16 Nov. 1618, dat de 2 richtingen er beurtelings zouden mogen prediken, zal hem wel hard geweest zijn. B. verloor zijne vrouw 16 Sept. 1607, en hij keerde volgens haar testament ƒ 300 uit aan diakenen der geref. gemeente. Hij liet 5 kinderen na: Willem, ridder van S. Michiel, heer van Warmenhuizen, overl. 1631; Albert, ritmeester in dienst van den koning van Boheme, overl. 1622; Arnoud, overl. te Aurich 1646, heer van Warmenhuizen, Rijsum enz. hofjonker aan het hof van Oost-Friesland, gehuwd met Everardina van Delen, vrijvrouw van Rijsum; Emilia, overl. te Utrecht 1622, en Wendelasia, overl. te Utrecht 1634, eerst gehuwd met den ritmeester Johan Voeth, daarna met Johan v. Abcoude v. Meerten, maarschalk van het Overkwartier van Utrecht. Laatstgenoemde dochter onterfde hij bij zijn testament van 4 Nov. 1616, misschien uit ongenoegen over een niet door hem gewenscht huwelijk.
Zie: Brandt, Historie der Reformatie II, 186; Bruinvis, De Bardesen te Heiloo en teAlkmaar, in Amst Jaarboekje voor 1899, 158.
Bruinvis